Bel 033 4602302 of mail naar info@beslagrecht.nl

Word abonnee

Derdenbescherming komt op verschillende plaatsen in de wet voor. In alle gevallen beschermt een wettelijke bepaling de rechten van derden in verband met handelingen van anderen.

Derdenbescherming ex art. 3:36 BW (Gerechtvaardigd vertrouwen)

De derdenbescherming ex art. 3:36 BW beschemt de derde tegen de gevolgen van handelingen die hij heeft verricht op grond van een verklaring of gedraging van een ander. De derde mag op de opgewekte schijn afgaan.

  • Art. 3:35 BW beschermt de geadresseerde van de verklaring of gedraging.
Derdenbescherming ex art. 3:86 BW (Overdracht roerende zaak)

De derdenbescherming ex art. 3:86 BW is de bescherming die een derde geniet als er sprake is van een overdracht van een roerende zaak, niet-registergoed, of een recht aan toonder of order door een onbevoegde vervreemder.

Overdracht geldig ondanks onbevoegdheid (art. 3:86 lid 1 BW)

Art. 3:86 lid 1 BW bepaalt dat, ondanks onbevoegdheid van de vervreemder, een overdracht ex de artt. 3:90, 3:91 of 3:93 BW van een roerende zaak, niet-registergoed, of een recht aan toonder of order, geldig is, indien de overdracht anders dan om niet geschiedt en de verkrijger te goeder trouw is.

Beperkt recht vervalt (art. 3:86 lid 2 BW)

Rust op een in art. 3:86 lid 1 BW genoemd goed dat overeenkomstig de artt. 3:903:91 of 3:93 BW anders dan om niet wordt overgedragen, een beperkt recht dat de verkrijger op dit tijdstip kent noch behoort te kennen, dan vervalt dit recht, in het geval van overdracht overeenkomstig art. 3:91 BW onder dezelfde opschortende voorwaarde als waaronder geleverd is (art. 3:86 lid 2 BW).

Opeising door eigenaar (art. 3:86 lid 3 BW)

Art. 3:86 lid 3 BW bepaalt dat de eigenaar van een roerende zaak, die het bezit daarvan door diefstal heeft verloren, deze gedurende drie jaren, te rekenen van de dag van de diefstal af, niettemin als zijn eigendom kan opeisen, tenzij:

  1. de zaak door een natuurlijke persoon die niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf handelde, is verkregen van een vervreemder die van het verhandelen aan het publiek van soortgelijke zaken anders dan als veilinghouder zijn bedrijf maakt in een daartoe bestemde bedrijfsruimte, zijnde een gebouwde onroerende zaak of een gedeelte daarvan met de bij het een en ander behorende grond, en in de normale uitoefening van dat bedrijf handelde; of
  2. het geld dan wel toonder- of orderpapier betreft.

Stuiting van de verjaring (art. 3:86 lid 4 BW)

Op de in art. 3:86 lid 3 BW bedoelde termijn zijn de artt. 3:316, 3:318 en 3:319 BW betreffende de stuiting van de verjaring van een rechtsvordering van overeenkomstige toepassing (art. 3:86 lid 4 BW).

Praktijk

De kwestie speelt nog wel eens bij een gestolen auto die aan een derde wordt verkocht en overgedragen.

Derdenbescherming ex art. 3:88 lid 1 BW (Niet 3:86 BW-goed)

Ondanks onbevoegdheid van de vervreemder is een overdracht van een registergoed, van een recht op naam, of van een ander goed waarop art. 3:86 BW niet van toepassing is, geldig, indien de verkrijger te goeder trouw is en de onbevoegdheid voortvloeit uit de ongeldigheid van een vroegere overdracht, die niet het gevolg was van onbevoegdheid van de toenmalige vervreemder (art. 3:88 lid 1 BW).

Derdenbescherming ex art. 453a lid 2 Rv (Beslag op roerende zaak)

De verkrijger van een roerende zaak wordt, ook al ligt er beslag op de roerende zaak, volgens art. 453a lid 2 Rv beschermd als hij voldoet aan de volgende voorwaarden:

  1. De verkrijger heeft de zaak zelf in handen gekregen en hij was toen te goeder trouw: hij wist niet of behoorde niet te weten dat op de zaak een beslag rustte.
  2. De verkrijging heeft anders dan om niet plaatsgevonden. De verkrijger moet dus hebben betaald of een andere prestatie hebben geleverd (nadeelvereiste).

De derdenbescherming ex art. 453a lid 2 Rv is nodig, omdat de algemene regels van derdenbescherming bij roerende zaken (art. 3:86 BW) niet van toepassing zijn. De beslagene is immers niet beschikkingsonbevoegd.