Bel 033 4602302 of mail naar info@beslagrecht.nl

Word abonnee

Executiegeschil. Dwangbevel gemeente is, ondanks gebreken, executoriale titel. Nog niet definitief terugvorderingsbesluit is executeerbaar.

Het niet voldoen aan in art. 4:122 Awb genoemde vermelding(en) in het dwangbevel, te weten het niet vermelden van de kosten van het dwangbevel en van de ingangsdatum van de wettelijke rente, zijn niet uitdrukkelijk met nietigheid bedreigd en de nietigheid vloeit evenmin voort uit de aard van de gestelde gebreken. Voorts is gesteld noch gebleken dat appellant als adressant van het dwangbevel door de gestelde gebreken onevenredig is benadeeld.

Mede gelet op de in art. 4:119 Awb vervatte regeling, die erop neerkomt dat het de overheid vrij staat de kosten van het bevel al dan niet in te vorderen en zo ja, al dan niet middels het dwangbevel, diskwalificeert naar het oordeel van het hof het niet vermelden van de kosten van het dwangbevel in het dwangbevel zelf, het dwangbevel niet als executoriale titel.

Dat art. 4:122 lid 1, aanhef en sub d Awb bepaalt dat het dwangbevel in ieder geval de kosten van het bevel vermeldt doet daaraan, mede gelet op het bepaalde art. 4:119 lid 1 Awb, niet af.

Het gevolg van het niet vermelden van de kosten in het dwangbevel is naar het oordeel van het hof slechts dat de gemeente, zoals zij zelf ook beseft, ten aanzien van deze kosten geen executoriale titel heeft. Dit geldt ook voor het niet vermelden van (de ingangsdatum van) de wettelijke rente. Nog daargelaten dat art. 4:122 lid 2 Awb de vermelding daarvan als facultatief aanduidt.

Nu zoals hiervoor is beslist dat op deze zaak nieuw recht van toepassing is, is het hof met de rechtbank van oordeel dat de onderhavige zaak een executiegeschil in de zin van art. 430 Rv betreft en niet een verzetprocedure (onder het oude recht). De vermelding in het dwangbevel dat binnen zes weken verzet kan worden gedaan is dan ook onjuist, zoals de gemeente heeft erkend, maar dit tast evenmin de geldigheid van het dwangbevel als executoriale titel aan.

Onderscheiden dient te worden tussen de vraag of de gemeente Nijmegen reeds thans, voordat het bestuursrechterlijk traject met betrekking tot het terugvorderingsbesluit volledig is doorlopen, tot executie mag overgaan en de vraag of de formele rechtskracht in deze een rol speelt. 

Om met dit laatste te beginnen, het staat vast dat op het beroep van appellant ter zake van het terugvorderingsbesluit nog geen definitief oordeel door de bestuursrechter is gegeven. In zoverre is van formele rechtskracht van dit besluit in strikte zin geen sprake. Er is immers nog geen onaantastbaar besluit.

Evenwel is wel sprake van formele rechtskracht in de zin van de zogenoemde rechtmatigheidsfictie, ook in een geval als het onderhavige dat het terugvorderingsbesluit nog niet onaantastbaar is geworden.

HR 07-04-1995, NJ 1997, 166

Het hof vindt steun voor zijn opvatting in HR 07-04-1995, NJ 1997, 166, waarbij wordt overwogen:

“Indien tegen een besluit van een bestuursorgaan een met voldoende waarborgen omklede administratiefrechtelijke rechtsgang heeft opengestaan, maar deze rechtsgang niet is gebruikt, dient de burgerlijke rechter, ingeval de geldigheid van het besluit in het voor hem gevoerde geding in geschil is, in beginsel van die geldigheid uit te gaan, behoudens indien de daaraan verbonden bezwaren door bijkomende omstandigheden zo klemmend worden dat op dat beginsel een uitzondering moet worden aanvaard (HR 16-05-1986, NJ 1986, 723). Hetzelfde geldt ingeval gebruik is gemaakt van een administratiefrechtelijke rechtsgang als vorenbedoeld, in welk geval de burgerlijke rechter van de geldigheid van het besluit dient uit te gaan, zolang het niet is vernietigd.”.

In een civielrechtelijk (executie)geschil als het onderhavige liggen eventuele gebreken in het onderliggende terugvorderingsbesluit dus niet voor. De beoordeling daarvan dient in de procedure voor de bestuursrechter te geschieden. Het hof gaat daarmee in beginsel uit van de juistheid van dit, inmiddels in bezwaar en beroep in eerste aanleg gehandhaafde, besluit. Dat sprake zou zijn van misbruik van recht door uitvaardiging en tenuitvoerlegging van het dwangbevel is gesteld noch gebleken. In elk geval heeft appellant daartoe onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd. 

De eisen van een behoorlijke rechtspleging kunnen evenwel meebrengen, zoals volgt uit voormeld arrest, dat de burgerlijke rechter, teneinde mogelijk tegenstrijdige beslissingen te voorkomen, zijn uitspraak aanhoudt totdat een onherroepelijke beslissing in het bestuursrechtelijke traject is verkregen. Daartoe zal met name grond bestaan in geval te verwachten valt dat bij die beslissing het besluit zal worden vernietigd. Deze situatie doet zich hier naar het oordeel van het hof niet voor, nu appellant onvoldoende concrete feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die met zich brengen dat de verwachting gerechtvaardigd is dat de bestuursrechter het terugvorderingsbesluit zal vernietigen.

Dat het gestelde onrechtmatig verkregen bewijs tot vernietiging van het besluit zal leiden is ook in hoger beroep onvoldoende onderbouwd. De burgerlijke rechter kan ook, in plaats van zijn uitspraak aan te houden, die uitspraak doen onder de voorwaarde van de uitkomst van de administratiefrechtelijke rechtsgang, zo volgt uit voormeld arrest. Om gelijke reden ziet het hof hiervoor geen aanleiding. 

In het vorenstaande ligt besloten dat de eerstgenoemde vraag, kort samengevat: mocht de gemeente Nijmegen reeds nu het dwangbevel executeren, bevestigend beantwoord moet worden. Het staat de gemeente in beginsel vrij tot uitvaardiging, incasso en executie van het dwangbevel over te gaan, daarmee overigens voor eigen risico handelende. De wet staat daaraan niet in de weg.

Ook de wetsgeschiedenis, waarop appellant zich heeft beroepen, brengt dit niet mee. Uitlatingen van de wetgever in het parlementair proces binden overigens de gemeente Nijmegen ook niet. Dat het in zijn algemeenheid wellicht gebruikelijk is en mogelijk zelfs wenselijk zou zijn dat een overheid wacht met incasso tot de onderliggende beschikking onherroepelijk is geworden, staat er niet aan in de weg dat de gemeente desondanks daarop vooruitlopend reeds nu tot invordering middels het dwangbevel overgaat.