Bel 033 4602302 of mail naar info@beslagrecht.nl

Word abonnee

Algemeen

Volgens art. 95 lid 1 Sv is hij die de verdachte aanhoudt of staande houdt, bevoegd om voorwerpen die door de verdachte worden mee gevoerd, in beslag te nemen.

  • Een burger kan dus, net zoals een opsporingsambtenaar, bij aanhouding voorwerpen in beslag nemen. Er moet dan wel sprake zijn van ontdekking op heterdaad.
Opsporingsambtenaar

Art. 96 lid 1 Sv kent een ruime beslagbevoegdheid voor de opsporingsambtenaar: bij ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit of bij verdenking van een misdrijf als omschreven in art. 67 lid 1 Sv is hij bevoegd de daarvoor vatbare voorwerpen in beslag te nemen en daartoe elke plaats te betreden.

Bevriezing

Art. 96 lid 2 Sv regelt de bevriezingsbevoegdheid van de opsporingsambtenaar: de opsporingsambtenaar is bevoegd om, in afwachting van de komst van de rechter of ambtenaar die bevoegd is ter inbeslagneming de plaats te doorzoeken, maatregelen te nemen die redelijkerwijs nodig zijn om wegmaking, onbruikbaarmaking, onklaarmaking of beschadiging van voor inbeslagneming vatbare voorwerpen te voorkomen. Deze maatregelen kunnen de vrijheid van personen die zich ter plaatse bevinden beperken.

Bij verdenking van een misdrijf als omschreven in art. 67 lid 1 Sv (misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis mogelijk is) kan de opsporingsambtenaar een persoon die redelijkerwijs moet worden vermoed houder te zijn van een voor inbeslagneming vatbaar voorwerp bevelen dat hij dit ter inbeslagneming zal uitleveren (art. 96a lid 1 Sv). Het bevel wordt niet aan de verdachte gegeven (art. 96a lid 2 Sv).

Art. 96a lid 3 Sv bepaalt bepaalde personen niet verplicht zijn om aan het bevel te voldoen bijvoorbeeld vanwege een verschoningsrecht.

Art. 96a lid 4 Sv bepaalt dat, ten aanzien van brieven, het bevel alleen kan worden gegeven, indien deze van de verdachte afkomstig zijn, voor hem bestemd zijn of op hem betrekking hebben, of wel indien zij het voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan gediend hebben. Art. 96a lid 4 Sv bepaalt dat art. 96a lid 1 Sv geen toepassing vindt ten aanzien van pakketten, brieven, stukken en andere per post verzonden berichten.

Toegang tot vervoermiddel (art. 96 lid 1 Sv)

Art. 96b lid 1 Sv bepaalt dat, bij ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit of bij verdenking van een misdrijf als omschreven in art. 67 lid 1 Sv, de opsporingsambtenaar bevoegd is, ter inbeslagneming een vervoermiddel, met uitzondering van het woongedeelte zonder toestemming van de bewoner, te doorzoeken en zich daartoe de toegang tot dit vervoermiddel te verschaffen.

Tot stilstand brengen en verplaatsen voertuig (art. 96 lid 2 Sv)

Volgens art. 96b lid 2 Sv kan de opsporingsambtenaar, als dit met het oog op de uitoefening van art. 96b lid 1 Sv verleende bevoegdheid noodzakelijk is:

  1. van de bestuurder van het vervoermiddel vorderen dat hij het vervoermiddel tot stilstand brengt, en
  2. het vervoermiddel vervolgens naar een daartoe door hem aangewezen plaats overbrengen of door de bestuurder laten overbrengen.
Doorzoeking door officier van justitie (art. 96c lid 1 Sv)

Art. 96c lid 1 Sv: bij ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit of bij een verdenking van een misdrijf als omschreven in art. 67 lid 1 Sv kan de officier van justitie ter inbeslagneming elke plaats doorzoeken.

  • Een uitzondering geldt voor het doorzoeken van een woning zonder toestemming van de bewoner en een kantoor van een persoon met bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in art. 218 Sv.
Doorzoeking door hulpofficier van justitie (art. 96c lid 2 Sv)

Art. 96c lid 2 Sv: bij dringende noodzakelijkheid en wanneer het optreden van de officier van justitie niet kan worden afgewacht, kan een hulpofficier deze bevoegdheid uitoefenen. De officier van justitie moet hem daartoe machtigen. Als vanwege de vereiste spoed of de onbereikbaarheid van de officier van justitie de machtiging niet tijdig kan worden gevraagd, kan de machtiging binnen drie dagen na de doorzoeking door de officier van justitie worden verleend. Weigert de officier van justitie de machtiging, dan draagt hij zorg dat de gevolgen van de doorzoeking zoveel mogelijk ongedaan worden gemaakt.

Beroep- en bedrijfsruimten

Volgens de Memorie van Toelichting dient bij art. 96c Sv 'vooral te worden gedacht aan de plaatsen genoemd in art. 138 en 139 Sr, te weten beroep- en bedrijfsruimten, zoals winkels, kantoren, banken, cafés, koffiehuizen en openbare gebouwen.'

De rechter-commissaris is belast met het doorzoeken ter inbeslagneming van de volgende plaatsen:

  1. een woning zonder toestemming van de bewoner, en
  2. een kantoor van een persoon met bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in art. 218 Sv.

Art. 97 lid 1 Sv maakt daarop een uitzondering: bij ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit of bij verdenking van een misdrijf als omschreven in art. 67 lid 1 Sv kan, bij dringende noodzakelijkheid en als het optreden van de rechter-commissaris niet kan worden afgewacht, de officier van justitie die plaatsen ter inbeslagneming doorzoeken. Wel is een met redenen omklede machtiging van de rechter-commissaris vereist (art. 97 lid 2 Sv).

Kan ook het optreden van de officier van justitie niet worden afgewacht, dan komt de bevoegdheid tot doorzoeking toe aan de hulpofficier (art. 97 lid 3 Sv). Ook hierbij is een machtiging van de rechter-commissaris vereist.

Als de rechter-commissaris aan een hulpofficier van justitie machtiging heeft verleend ter inbeslagneming een woning zonder toestemming van de bewoner te doorzoeken, is voor het binnentreden in die woning door de betrokken hulpofficier van justitie geen machtiging als bedoeld in art. 2 Awob vereist (art. 97 lid 4 Sv).

Wanneer niet aan de vereisten van de doorzoeking wordt voldaan, dan kan de rechter de dooezoeking onrechtmatig achten, Dit kan tot gevolg hebben dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is en de strafzaak als beëindigd moet worden beschouwd of dat tot bewijsuitsluiting wordt besloten, met mogelijke vrijspraak.

Bij personen met een verschoningsrecht, zoals bedoeld bij art. 218 Sv, worden, tenzij zij toestemming geven, niet in beslag genomen brieven of andere geschriften, tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt (vgl. art. 98 lid 1 Sv).

Een doorzoeking vindt bij die personen, tenzij met hun toestemming, alleen plaats voor zover het zonder schending van het stands-, beroeps- of ambtsgeheim kan geschieden, en strekt zich niet uit tot andere brieven of geschriften dan die welke het voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan gediend hebben (vgl. art. 98 lid 2 Sv).

Tenzij het belang van het onderzoek dit vordert, wordt in een woning niets in beslag genomen voordat de bewoner of, als hij afwezig is, een van zijn aanwezige huisgenoten, is gehoord en vruchteloos is uitgenodigd het voorwerp ter inbeslagneming vrijwillig af te geven (vgl. art. 99 lid 1 Sv).

Voorzover het belang van het onderzoek zich daartegen niet verzet, stelt de opsporende ambtenaar de bewoner of, als deze afwezig is, een van zijn aanwezige huisgenooten in de gelegenheid, zich omtrent de ter plaatse inbeslaggenomen voorwerpen te verklaren. Hetzelfde geldt ten aanzien van den verdachte, als deze aanwezig is (vgl. art. 99 lid 2 Sv).

Volgens art. 100 lid 1 Sv kan de officier van justitie bij ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit of in geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in art. 67 lid 1 Sv ter inbeslagneming de uitlevering tegen ontvangstbewijs bevelen van de postpakketten, brieven, poststukken en andere berichten.

Wel geldt als voorwaarde dat die stukken klaarblijkelijk van de verdachte afkomstig zijn, voor hem bestemd zijn of op hem betrekking hebben, of wel indien zij klaarblijkelijk het voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan gediend hebben.