Bel 033 4602302 of mail naar info@beslagrecht.nl

Word abonnee

In aansluiting op artikel 22 van de Invorderingswet beschrijft dit artikel het beleid over:

22.1. Werkingssfeer en reikwijdte bodemrecht

Derden die de eigendom pretenderen van inbeslaggenomen roerende of onroerende zaken, kunnen hun rechten op die zaken – op de voet van artikel 456 Rv respectievelijk 538 Rv en volgende – geldend maken. Op grond van artikel 435 Rv kunnen derden zich ook tegen het beslag verzetten.

Onafhankelijk hiervan kunnen derden die geheel of gedeeltelijk recht menen te hebben op roerende zaken waarop voor een belastingschuld beslag is gelegd, hun bezwaren tegen de beslaglegging van die zaken in de administratieve sfeer door middel van een beroepschrift voorleggen aan de directeur.

Met derden worden hier niet alleen bedoeld degenen die zich op een eigendomsrecht beroepen, maar ook degenen die een beperkt recht op de zaak menen te hebben. Een tijdig ingediend beroepschrift op de voet van artikel 22, eerste lid, van de wet schort de executie van rechtswege op.

Artikel 22, derde lid, van de wet ontneemt derden de mogelijkheid van verzet in rechte tegen de inbeslagneming van de in dat artikel bedoelde zaken en genoemde belastingaanslagen. Dit noemt men het bodemrecht van de fiscus. Deze beperking biedt de ontvanger de mogelijkheid de belastingschuld te verhalen op de desbetreffende zaken, ook als deze niet aan de belastingschuldige toebehoren.

Voor de toepasselijkheid van artikel 22, derde lid, van de wet is in de eerste plaats beslissend of de aldaar bedoelde zaken op de bodem van de belastingschuldige in beslag genomen worden. Onder bodem wordt verstaan het perceel of het gedeelte van een perceel dat bij de belastingschuldige – voor welk doel dan ook – in gebruik is en waarover hij onafhankelijk van anderen de – feitelijke – beschikking heeft. Bovendien kan er sprake zijn van een gemeenschappelijke bodem als een perceel bij meer dan één natuurlijke en/of rechtspersoon in gebruik is. De uitdrukking ‘stoffering’ heeft in dit verband een zodanig brede betekenis, dat daaronder kan worden verstaan al hetgeen strekt tot gebruik van het perceel overeenkomstig zijn bestemming.

22.2. Bodemrecht en bestuurlijke boeten

Het bodemrecht wordt niet toegepast voor de bestuurlijke boeten.

22.3. Overbetekening bodembeslag

Als de ontvanger bekend is met de omstandigheid dat zaken mogelijk in eigendom toebehoren aan een derde, dan is hij op grond van artikel 435, derde lid, Rv verplicht bij beslaglegging op die zaken, dit beslag binnen acht dagen na de beslaglegging aan die derde te doen betekenen door de belastingdeurwaarder.

Bij deze overbetekening moet de derde schriftelijk worden gemeld dat hij de mogelijkheid heeft een beroepschrift tegen de inbeslagneming te richten aan de directeur.

De ontvanger gaat onmiddellijk tot betekening aan de derde over als hij op enig later tijdstip – maar vóór de geplande verkoopdatum – kennis krijgt van het feit dat de in beslag genomen zaken mogelijk eigendom zijn van die derde. Als tussen het moment van de betekening aan de derde en de vastgestelde verkoopdatum minder dan acht dagen liggen, gaat de ontvanger over tot het vaststellen van een nieuwe verkoopdatum.

22.4. Volgorde uitwinning bodembeslag buiten faillissement

Als de ontvanger naast zaken van de belastingschuldige ook zaken in beslag heeft genomen waar derden rechten op hebben, vindt uitwinning plaats overeenkomstig het bepaalde in artikel 14.1.4 van deze leidraad.

22.5. Volgorde uitwinning bodembeslag in faillissement

In een faillissementssituatie heft de ontvanger het met toepassing van het bodemrecht gelegd beslag ex artikel 22, derde lid, van de wet op, als mocht blijken dat het vrije boedelactief tezamen met de te verwachten verkoopopbrengst van de verpande bodemzaken ex artikel 21, tweede lid, van de wet van zodanige omvang is, dat daaruit de belastingschuld zal worden voldaan.

In andere gevallen kan de ontvanger in overleg met de derde-eigenaar besluiten om het beslag ex artikel 22, derde lid, van de wet op te heffen tegen zekerheidsstelling. Als de derde daartoe niet bereid is, kan de ontvanger tot verkoop van de bodemzaken overgaan.

De ontvanger boekt de verkoopopbrengst af op de belastingaanslagen waarvoor – met toepassing van het bodemrecht – beslag is gelegd. Als de ontvanger voor deze aanslagen nog geen vordering bij de curator heeft ingediend, doet hij dat alsnog voor het bedrag dat resteert na afboeking van de opbrengst van de verkochte bodemzaken. Hij beroept zich daarbij op voorrang..

22.6. Bodemrecht en insolventie van de derde-eigenaar

Het beslag dat is gelegd ten laste van de belastingschuldige vervalt zodra ten aanzien van de derde-eigenaar het faillissement dan wel de wettelijke schuldsaneringsregeling is uitgesproken.

De ontvanger meldt dan zijn vordering ter verificatie aan in de schuldsaneringsregeling dan wel het faillissement van de derde tot een bedrag gelijk aan de waarde in het economisch verkeer van de in beslag genomen zaken, maar ten hoogste tot het bedrag van de vordering. De ontvanger beroept zich hierbij op voorrang.

22.7. Bodemrecht en voorrang

In artikel 22 van de wet is geen bepaling omtrent voorrang opgenomen, maar volgens vaste jurisprudentie kan de ontvanger zich ook bij toepassing van dit artikel op voorrang beroepen.

22.8. Verzet en beroep

22.8.1. Verzet artikel 435, derde lid, Rv tegen bodembeslag

Als uit een verzetschrift ex artikel 435, derde lid, Rv blijkt dat de derde geen eigenaar is van de zaken genoemd in dat verzetschrift, of voor de ontvanger anderszins duidelijk is dat de derde geen eigenaar is van de betreffende zaken, dan vindt executie van die zaken in beginsel doorgang.

22.8.2. Taken met betrekking tot de schriftelijke mededeling ex artikel 435, derde lid, Rv inzake bodembeslag

Als de derde een schriftelijke mededeling ex artikel 435, derde lid, Rv heeft gedaan, heft de ontvanger het beslag op als zonder meer duidelijk is dat het zaken betreft waarop de ontvanger geen verhaal kan nemen.

In de overige gevallen zendt de ontvanger de schriftelijke mededeling door naar de directeur. Als ook de directeur geen aanleiding ziet aan het verzet tegemoet te komen, dan stuurt de ontvanger de stukken door naar de rijksadvocaat met het verzoek een procedure aan te spannen om een executoriale titel tegen de derde te verkrijgen.

22.8.3. Opschorting verkoop na verzet in rechte tegen bodembeslag

Een verzet op de voet van artikel 456 Rv tegen de verkoop van roerende zaken schort de voortgang van de executie niet van rechtswege op.

Niettemin schort de ontvanger de invordering in het algemeen op en neemt hij geen onherroepelijke maatregelen, tenzij naar het oordeel van de ontvanger het opschorten van de invordering de belangen van de Staat schaadt.

22.8.4. Beroepschrift ex artikel 22 van de wet

Het beroepschrift ex artikel 22 van de wet moet worden ingediend bij de ontvanger, waaronder de belastingschuldige ressorteert. Een beroepschrift kan niet meer worden ingediend als het beslag is opgeheven of vervallen.

Als toch een beroepschrift wordt ingediend, dan zal de directeur dit beroepschrift niet in behandeling nemen omdat het beslag niet meer ligt.

22.8.5. Beroepschriftprocedure ex artikel 22 van de wet

Onverminderd het bepaalde in artikel 22 van de wet geldt voor de beroepsfase dat als uit een beroepschrift niet duidelijk blijkt waarop het beroep is gebaseerd, de ontvanger de indiener verzoekt om het beroepschrift binnen een redelijke termijn (nader) te motiveren. De ontvanger wijst de indiener op een mogelijke niet-ontvankelijkverklaring bij het niet voldoen aan de motiveringsplicht.

22.8.6. Taak van de ontvanger met betrekking tot beroepschrift ex artikel 22, eerste lid, van de wet

Een beroepschrift dat te laat is ingediend – maar dat betrekking heeft op een beslag dat nog steeds ligt – zal de directeur niet ontvankelijk verklaren, tenzij hij van oordeel is dat de indiener niet in verzuim is geweest.

Een beroepschrift dat in verband met te late indiening niet-ontvankelijk is verklaard, zal de directeur ambtshalve in behandeling nemen. De ontvanger schort in het algemeen eveneens de verkoop op – ongeacht de eventuele wettelijke noodzaak daartoe – als een tijdig ingediend beroepschrift niet op alle inbeslaggenomen zaken betrekking heeft.

Als de belanghebbende zich met zijn bezwaren tot de ontvanger wendt voordat hij een beroepschrift indient of een procedure aanspant, dan wijst de ontvanger de belanghebbende op de mogelijkheid een beroepschrift tot de directeur te richten. Als de ontvanger in dit stadium met de belanghebbende tot een oplossing kan komen, verdient dit uiteraard aanbeveling. In geval van leasing geldt echter dat de ontvanger een beslag niet opheft dan na overleg met de directeur.

22.8.7. Beslissing directeur op het beroepschrift tegen een bodembeslag

De directeur motiveert de beslissing ook als sprake is van een te laat ingediend beroepschrift. De directeur zendt zijn beslissing op een ontvankelijk verklaard beroepschrift aan de ontvanger. De ontvanger draagt zorg voor onmiddellijke betekening van de beslissing aan de derde, aan de belastingschuldige of hun gemachtigden en – zo nodig – aan de bewaarder. Voor de betekening van de beslissing van de directeur worden geen kosten in rekening gebracht.

Een beslissing op een niet-ontvankelijk verklaard beroepschrift wordt hetzij door de directeur rechtstreeks aan de adressant of zijn gemachtigde en zo nodig aan de bewaarder gezonden, hetzij op verzoek van de directeur betekend op de wijze die geldt voor een ontvankelijk verklaard beroepschrift.

Als het gewenst is dat de zaken – in afwachting van de beslissing op het beroepschrift – spoedig worden verkocht, dan kan de ontvanger na overleg met de directeur erin toestemmen dat de verkoop door de derde gebeurt mits de opbrengst – die in de plaats van de zaken treedt – in afwachting van de beslissing bij de ontvanger wordt gedeponeerd.

22.8.8. Onduidelijk bezwaar tegen bodembeslag

De situatie kan zich voordoen dat de ontvanger uit het ingediende bezwaarschrift niet kan opmaken of is beoogd administratief beroep in te stellen op grond van artikel 22, eerste lid, van de wet dan wel verzet aan te tekenen op grond van artikel 435, derde lid, Rv.

Als dat het geval is, nodigt de ontvanger de derde uit zich daarover binnen tien dagen uit te laten. Als de derde niet reageert, wordt het geschrift aangemerkt als een beroepschrift ex artikel 22, eerste lid, van de wet.

22.8.9. Samenloop administratief beroep en verzet tegen bodembeslag

Als de derde zowel een beroepschrift ex artikel 22, eerste lid, van de wet indient als een schriftelijke mededeling doet als bedoeld in artikel 435, derde lid, Rv, dan zendt de ontvanger eerst het beroepschrift ter behandeling aan de directeur, voordat hij het verzet ex artikel 435, derde lid, Rv behandelt.

22.8.10. Criteria voor de beslissing op het beroepschrift ex artikel 22, eerste lid, van de wet

Terughoudend beleid bij reële eigendom

Bij de beslissing van de directeur op een beroepschrift dat is ingediend tegen de inbeslagneming van bodemzaken voor belastingaanslagen als bedoeld in artikel 22, derde lid, van de wet, wordt het eigendomsrecht van een derde ontzien in die gevallen waarin sprake is van reële eigendom van de derde.

Onder reële eigendom van de derde wordt verstaan de situatie waarin de zaken zowel juridisch eigendom zijn van de derde, als in economisch opzicht in overwegende mate aan hem toebehoren.

Dit terughoudend beleid geldt dus niet als de economische verhouding tussen de belastingschuldige en de zaken aanleiding geeft deze als zijn zaken aan te merken. Verhaal op zaken van een derde is dan gerechtvaardigd.

Als voorbeelden hiervan kunnen gelden:

  • de gevallen waarin zaken zijn geleverd in huurkoop of onder eigendomsvoorbehoud;
  • situaties waarin door middel van leasing of andere vormen van huur of bruikleen het economisch risico van waardevermindering van de zaken in overwegende mate bij de belastingschuldige ligt.

Lease

In dit verband wordt verwezen naar het besluit van 15 november 1999, nummer AFZ 99/3262M, Stcrt. 225, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 27 juni 2001, RTB 2001/2423, Stcrt. 122.

In dat besluit – de zogenoemde leaseregeling – is aangegeven onder welke voorwaarden de lessor fiscaal als eigenaar van het lease-object wordt aangemerkt en er dus sprake is van reële eigendom.

Deze voorwaarden zijn:

  1. de lessor gedraagt zich als eigenaar van het lease-object;
  2. de lessor heeft de juridische eigendom van het lease-object;
  3. de lessor loopt (positief/negatief) restwaarderisico ten aanzien van het lease-object.

Van dit laatste wordt geacht sprake te zijn:

  • bij contracten met een koopoptie en/of verlengingsoptie voor de lessee als:
  1. de optieprijs reëel is, dat wil zeggen is vastgesteld op basis van de op het moment van het aangaan van het leasecontract redelijkerwijs te schatten waarde van het lease-object aan het einde van de vaste leaseperiode;
  2. het bedrag van de koopoptie dan wel de contante waarde van de verlengingsoptiebijdragen niet lager is dan 7,5% van de fiscale kostprijs;
  3. het lease-object na de vaste leaseperiode niet voor een lager bedrag (dan uit de punten 1 en 2 voortvloeit) ter beschikking wordt gesteld, dan wel wordt vervreemd aan de lessee.
  • bij contracten zonder koop- en/of verlengingsoptie voor de lessee, als op het moment dat het contract wordt afgesloten de reële verwachting bestaat dat het lease-object na afloop van de vaste leaseperiode nog een substantiële waarde heeft (minimaal 7,5% van de fiscale kostprijs). Als een object na afloop van de vaste leaseperiode tegen een lagere vergoeding dan correspondeert met de hiervoor genoemde waarde aan de lessee ter beschikking wordt gesteld dan wel vervreemd, wordt aangenomen dat hieraan niet is voldaan.

Bij de voormelde contracten bepaalt het besluit vervolgens als belangrijkste voorwaarden dat:

  1. de vaste leaseperiode niet langer is dan 85% van de geschatte economische levensduur van het lease-object;
  2. geen afdekking heeft plaatsgevonden van het restwaarderisico bij de lessee of bij een aan de lessee gelieerde partij;
  3. geen afdekking heeft plaatsgevonden van het restwaarderisico bij een ander dan de lessee of bij een ander dan een aan de lessee gelieerde partij voor een bedrag van minimaal 7,5% van de fiscale kostprijs;
  4. de lessee in feite toch niet beschikt – via andere overeenkomsten – over nagenoeg het volledige economisch belang bij het lease-object.

Als contracten een langere looptijd hebben dan vijf jaar wordt het vereiste minimum restwaarderisico per jaar met 0,5% van de fiscale kostprijs verhoogd, voor zover de periode van vijf jaren wordt overschreden. Verder geeft het besluit nog een bijzondere regeling voor specifieke lease-objecten.

Contracten zonder koop- of verlengingsoptie voor de lessee worden gelijkgesteld aan de contracten waarin de lessee een dergelijke optie bezit tegen de ‘alsdan geldende marktwaarde’.

Bijzondere situaties

Daarnaast zijn er zes situaties waarin geen sprake is van een terughoudend beleid, hoewel sprake kan zijn van reële eigendom van de derde in bovenbedoelde zin. Het betreft:

  • Zaken die door de derde onder enige titel ter beschikking zijn gesteld aan de belastingschuldige, terwijl daarnaast tussen de derde en de belastingschuldige een overeenkomst is gesloten waarin een afnameverplichting of afnamebeding ten behoeve van de derde is opgenomen. Met een overeenkomst tussen de derde en de belastingschuldige als bedoeld in de vorige volzin wordt gelijkgesteld een overeenkomst die door de derde met een andere partij is afgesloten en die door belastingschuldige van de derde wordt overgenomen.
  • Zaken die toebehoren aan de echtgenoot die met de belastingschuldige een gezamenlijke huishouding voert. Dit geldt uitsluitend voor zaken die in beslag genomen zijn in verband met belastingschuld die materieel is ontstaan in de periode waarin een gezamenlijke huishouding werd gevoerd.
  • Zaken waarbij in het kader van samenspanning tussen de belastingschuldige en de derde de juridische eigendomssituatie is gefingeerd om verhaal te bemoeilijken.
  • Zaken die door de derde onder enige titel ter beschikking zijn gesteld, terwijl zodanige afspraken zijn gemaakt tussen de belastingschuldige en de derde dat de belastingschuldige – hoewel hij formeel zelfstandig ondernemer is en hij daardoor risico’s draagt – in feite de vrije beschikkingsmacht over zijn bedrijf en de beslissingsbevoegdheid die normaliter bij het ondernemerschap past, geheel of ten dele mist. Dit komt omdat hij dit – in een van de situatie afhankelijke mate – feitelijk moet overlaten aan die derde, zonder wie de bedrijfsvoering (of een deel daarvan) zoals die plaatsvindt, niet denkbaar is.
  • Zaken die zijn vervreemd in het kader van de uitoefening van een pandrecht of een ander tot zekerheid strekkend recht (mede) met het oogmerk deze zaken aan verhaal door de ontvanger te onttrekken.
  • Zaken waarvan de lessor fiscaal als eigenaar wordt aangemerkt terwijl de fiscale eigendom van die zaken op een eerder tijdstip krachtens een toen bestaande lease-overeenkomst – waaronder mede begrepen aankoopfinancieringscontracten op basis van verpanding van de verworven zaak – bij de huidige lessee heeft berust.

22.8.11. Beëindiging operationele lease-overeenkomst

Bij beëindiging van een lease-overeenkomst door het verstrijken van de overeengekomen leaseperiode of door opzegging geldt in het algemeen als uitgangspunt dat een aanvankelijke kwalificatie ook na opzegging blijft gelden. Uitzondering hierop is als de lessor het object na beëindiging van de lease-overeenkomst – regulier dan wel voortijdig – zonder rechtsgeldige titel bij de lessee in gebruik laat.

De lessor moet bij beëindiging van de lease het gebruiksrecht aan de lessee ontzeggen; zowel formeel als de facto. Als ten tijde van de beslaglegging blijkt dat het object ondanks de opzegging van de lease-overeenkomst nog in gebruik is bij de lessee, zal de lessor aan moeten tonen dat hij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid al het mogelijke heeft gedaan en nog steeds doet, om het voortgezette gebruik door de lessee te beëindigen.

Onder ‘al het mogelijke’ wordt met name meer verstaan dan een formeel verbod op het gebruik: er moet sprake zijn van controle daarop en zo mogelijk het fysiek onmogelijk maken van voortgezet gebruik. Deze voorwaarde is niet van toepassing als de periode tussen opzegging en beslaglegging dusdanig kort is dat van de lessor redelijkerwijs niet kan worden gevergd al de nodige actie te hebben ondernomen.

22.8.12. Executie en bodemrecht

De executie met toepassing van het bodemrecht van zaken, waarvan de ontvanger weet dat deze niet aan de belastingschuldige toebehoren, maar ten aanzien waarvan geen beroepschrift is ingediend of verzet is gedaan, heeft slechts plaats als zij past in het beleid, dat is verwoord in artikel 22.8.10 van deze leidraad.

In twijfelgevallen wordt de zaak vooraf aan het oordeel van de directeur onderworpen.