Bel 033 4602302 of mail naar info@beslagrecht.nl

Word abonnee

Als de klager degene is onder wie het voorwerp in beslag is genomen, oordeelt de rechter in de beklagprocedure ex  art. 552a Sv mede over de (on)rechtmatigheid van de inbeslagneming. Is de klager niet degene onder wie het voorwerp in beslag is genomen, dan blijft die toets achterwege.

Rechtspraak
  • HR 02-07-2013, ECLI:NL:HR:2013:130
    Namens de klager was aangevoerd dat de inbeslagneming onrechtmatig is aangezien uit de stukken onvoldoende blijkt dat op het moment van zijn aanhouding en de doorzoeking van zijn auto een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit bestond. De Hoge Raad oordeelt dat in het kader van een beklagprocedure de vraag of jegens de klager een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit bestond op het moment van zijn aanhouding/de doorzoeking, dient te worden beoordeeld met het oog op beantwoording van de vraag of een belang van strafvordering aanwezig is voor het voortduren van het beslag. Met de formaliteiten waaraan de beslaglegging moet voldoen, heeft die vraag niet van doen.
  • HR 04-12-2012, ECLI:NL:HR:2012:BY2818
    Het ging om een aanhouding van de verdachte die door de rechter-commissaris als onrechtmatig was aangemerkt; de rechtbank is volgens de Hoge Raad met haar beslissing in de beklagprocedure vooruitgelopen op het in de hoofdzaak te geven oordeel, nu daarin besloten ligt dat het inbeslaggenomen geldbedrag als de vrucht van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek ex art. 359a Sv niet voor verbeurdverklaring in aanmerking komt. Het onderzoek in raadkamer had de vraag moeten betreffen of het belang van strafvordering zich tegen teruggave verzet omdat niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring daarvan zal bevelen.
  • HR 12-02-2013, ECLI:NL:HR:2013:BV3004
    Het onderzoek in raadkamer kan zich daartoe dan ook niet uitstrekken.
  • HR 05-10-2010, ECLI:NL:HR:2010:BN2300
    Het onderzoek met betrekking tot de rechtmatigheid van het beslag ziet op de formaliteiten waaraan een beslaglegging moet voldoen. Het ziet - gelet op het summiere karakter van de beklagprocedure ex art. 552a Sv - niet op vragen die betrekking hebben op de mogelijke onrechtmatigheid van het gebruik voor het bewijs van hetgeen door de inbeslagneming is verkregen. Van de beklagrechter kan immers niet worden gevergd dat hij ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure treedt. Daarvoor is in de beklagprocedure geen plaats omdat ten tijde van een dergelijke procedure het dossier dat uiteindelijk aan de zittingsrechter in de hoofd- of ontnemingszaak zal worden voorgelegd, nog niet compleet is en voorkomen moet worden dat de beklagrechter vooruitloopt op het in de hoofd- of de ontnemingszaak te geven oordeel. Een verweer met betrekking tot de schending van het nemo tenetur-beginsel houdt verband met de vraag of een verdachte gehouden was gegevens te verstrekken en daarmee met de vraag of die gegevens tot bewijs kunnen strekken. Met de al dan niet rechtmatigheid van de inbeslagneming zelf hebben die vragen niet van doen.
  • HR 05-10-2010, ECLI:NL:HR:2010:BN2300
    De rechter dient in dat geval slechts - aan de hand van de maatstaven die van toepassing zijn bij een op de voet van art. 94 Sv en/of art. 94a Sv gelegd beslag - te beoordelen of de klager een geldige aanspraak heeft op het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp.
  • HR 31-03-2009, ECLI:NL:HR:2009:BG7765
    Als uitvoerig wordt aangevoerd dat en waarom de doorzoeking en het daarop volgend beslag ex art. 94 Sv niet rechtmatig waren, kan de rechtbank niet volstaan met de enkele vaststelling dat op basis van de thans beschikbare gegevens er onvoldoende aanleiding bestaat te oordelen dat er onrechtmatigheden kleven aan het gelegde beslag.
Conservatoire inbeslagneming

Het beklag wegens onrechtmatigheid kan ook betrekking hebben op de conservatoire inbeslagneming (vgl. art. 94a Sv).

  • Volgens de MvT kunnen de volgende vragen in dat verband aan de orde komen:
    • is aan de criteria van art. 94a Sv voldaan (een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd)?
    • is aan de vormvoorschriften van art. 94b Sv, art. 94c Sv of art. 103 Sv voldaan?
    • is het leggen of voortduren van beslag op het voorwerp in kwestie redelijk/proportioneel?

De beklagrechter is niet gehouden ambtshalve te onderzoeken of ‘de formaliteiten’ bij de beslaglegging in acht zijn genomen en hoeft in zijn beschikking evenmin blijk te geven van het onderzoek naar de rechtmatigheid als daarover niet wordt geklaagd.

  • HR 30-10-2012, ECLI:NL:HR:2012:BU8737
    De rechtbank heeft de aan te leggen maatstaven van art. 94a Sv en art. 94 Sv niet miskend.
  • HR 30-10-2012, ECLI:NL:HR:2012:BU8735
    De rechtbank heeft de aan te leggen maatstaven van art. 94a Sv en art. 94 Sv niet miskend.
  • HR 07-06-2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ3183
    Het middel dat de klacht bevat dat de rechtbank zich niet heeft uitgelaten over de rechtmatigheid van het beslag, hoewel in het klaagschrift de rechtmatigheid van de inbeslagneming is betwist, faalt bij gebrek aan feitelijke grondslag, aangezien het klaagschrift een stelling als in het middel bedoeld, niet inhoudt.
  • HR 07-06-2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ3181
    Het middel dat de klacht bevat dat de rechtbank zich niet heeft uitgelaten over de rechtmatigheid van het beslag, hoewel in het klaagschrift de rechtmatigheid van de inbeslagneming is betwist, faalt bij gebrek aan feitelijke grondslag, aangezien het klaagschrift een stelling als in het middel bedoeld, niet inhoudt.

Slechts als in een klaagschrift de teruggave van een inbeslaggenomen voorwerp wordt verzocht met een beroep op feiten en omstandigheden op grond waarvan de beslaglegging onrechtmatig moet worden geacht, zal de rechter moeten onderzoeken of hij de feitelijke grondslag van dat beklag voldoende aannemelijk acht en of die onregelmatigheid bij de beslaglegging tot gegrondverklaring van het klaagschrift dient te leiden. Het beroep op de onrechtmatigheid van het beslag moet derhalve worden onderbouwd.

De beklagrechter mag in zo’n geval de last tot het aannemelijk maken van die feitelijke grondslag niet uitsluitend op de klager leggen. De proceshouding van klager kan een rol spelen bij de beoordeling van een dergelijk klaagschrift.

Een geconstateerde onrechtmatigheid zal niet in alle gevallen tot teruggave aan de beslagene leiden. De relativering van de gevolgen van de onrechtmatigheid door middel van het 'belangenschadecriterium' lijkt ook hier zijn intrede te hebben gedaan.

In het geval dat de belangen van de betrokkene door het verzuim redelijkerwijze niet kunnen zijn geschaad, leidt de onrechtmatigheid niet tot gegrondverklaring van het beklag en dus evenmin tot teruggave

  • HR 18-12-2001, NJ 2002, 326
  • HR 11-02-1997, NJ 1998, 23

Bovendien kan, na een gegrondverklaring van het beklag wegens onrechtmatigheid van de inbeslagneming, een ongecontroleerd bezit ontstaan dat in strijd is met de wet of het algemeen belang. In dat laatste geval volgt evenmin teruggave, maar kan het voorwerp alsnog aan het verkeer onttrokken worden, eventueel op afzonderlijke vordering van het OM. Het komt er dus op neer dat op de gebruikelijke wijze aan wet en beginselen van een goede procesorde wordt getoetst of de inbeslagneming op rechtens juiste wijze tot stand gekomen is.

Een aan de inbeslagneming klevend gebrek is derhalve niet altijd een toereikende grond voor teruggave.

  • Wel is het een factor die bij de afweging of het inbeslaggenomen voorwerp moet worden teruggegeven van belang is, en soms van doorslaggevend belang, aldus Keulen in zijn annotatie bij HR 30-10-2012, ECLI:NL:HR:2012:BU8737.