Bel 033 4602302 of mail naar info@beslagrecht.nl

Word abonnee

Art. 754 Rv (oud) brengt niet mee dat in geval van een verklaringsprocedure ter vervolging van een later beslag de gevolgen van het eerste beslag kunnen worden ingeroepen. Wel zal de latere beslaglegger, zo reeds een verklaringsprocedure krachtens het eerste beslag aanhangig is, maar niet wordt doorgezet, van de gevolgen van het eerste beslag kunnen profiteren door tijdig gebruik te maken van zijn in art. 755 (oud) bedoelde bevoegdheden.

Feiten

De ontvanger legt executoriaal onder de Amsterdam-Rotterdam Bank NV voor een belastingvordering op Borremans. Op het moment van beslag heeft Borremans een tegoed bij de bank van ƒ 50 000. Het bedrag van ƒ 50 000 wordt, zonder toestemming van de ontvanger, na het beslag van de rekening van Borremans afgeboekt. 

Vervolgens legt de ontvanger nog een keer executoriaal beslag onder de bank. De ontvanger stelt de vordering van de ontvanger waarvoor het eerste beslag was gelegd, op nihil. 

De ontvanger legt voor de derde keer executoriaal beslag. De ontvanger dagvaardt de bank voor de rechtbank Amsterdam en vordert in de verklaringsprocedure dat de bank verklaring af zal leggen van hetgeen zij van Borremans op het moment van het tweede en derde beslag onder zich heeft.

Na de dagvaarding legt de ontvanger voor de vierde keer beslag.

De bank verklaart dat zij op het moment van het tweede en derde beslag niets van Borremans onder zich heeft. De ontvanger vraagt veroordeling van de bank tot afgifte van het bedrag van ƒ 50 000.

Rechtbank

De rechtbank Amsterdam veroordeelt de bank tot betaling.

De rechtbank leidt uit de art. 754 e.v. Rv (oud) af dat, al zijn de vorderingen die ten grondslag lagen aan het eerste beslag door de nihilstelling zijn komen te vervallen en daarmee ook het beslag zelf, voor de omvang van het tweede beslag bepalend is wat op de dag van het tweede beslag nog door het eerste beslag werd getroffen, zijnde een vordering van Borremans op de bank van ƒ 50 000. Op grond daarvan neemt de rechtbank aan dat dit bedrag, ook na de nihilstelling ten behoeve van de ontvanger geblokkeerd bleef en ook tot verhaal bleeft dienen ten tijde van het derde en vierde beslag.

De bank stelt tegen dit vonnis hoger beroep in bij het hof Amsterdam.

Hof

Het hof Amsterdam vernietigt het vonnis en stelt de bank in het gelijk. Het hof vindt dat het eerste beslag voor de verklaringsprocedure niet meer van belang was.

Hoge Raad

De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep van de ontvanger. De Hoge Raad oordeelt dat de ontvanger uitgaat van een onjuiste uitleg van art. 754 Rv (oud):

‘Dit artikel brengt mee dat een eerder beslag in zoverre - van de aanvang af - mede ligt ten behoeve van latere beslagleggers, dat een uit krachte van het eerste beslag verkregen vonnis tot afgifte overeenkomstig de goedgekeurde of vastgestelde verklaring wordt geacht 'ten behoeve van alle beslagleggers te zijn gewezen'.

Daaruit vloeit niet voort dat ook in geval van een verklaringsprocedure ter vervolging van een later beslag de gevolgen van het eerste beslag kunnen worden ingeroepen. Wel zal de latere beslaglegger, zo reeds een verklaringsprocedure krachtens het eerste beslag aanhangig is, maar niet wordt doorgezet, van de gevolgen van het eerste beslag kunnen blijven profiteren door tijdig gebruik te maken van zijn in art. 755 (oud) bedoelde bevoegdheden.

Die weg is in het onderhavige geval echter niet gevolgd, terwijl voor een latere beslaglegger geen andere weg openstaat om een uitspraak uit krachte van het eerste beslag met de in het eerste lid van art. 754 (oud) bedoelde werking te zijnen gunste te verkrijgen.’

Gerelateerde artikelen