Bel 033 4602302 of mail naar info@beslagrecht.nl

Word abonnee

De bij een vonnis uitgesproken verplichtingen gaan in op het tijdstip van het uitspreken van dat vonnis.

Aan het cassatiemiddel ligt de opvatting ten grondslag dat op degene aan wie bij vonnis een rechterlijk bevel is opgelegd iets te doen op straffe van een dwangsom voor elke dag dat hij in gebreke mocht blijven na betekening van het vonnis het bevolene te doen, een verplichting eerst komt te rusten na die betekening, en dat aan zijn gedragingen, c.q. zijn stilzitten in het tijdvak tussen de uitspraak van het vonnis en die betekening generlei betekenis mag worden gehecht voor de bepaling van de verschuldigdheid en de omvang van de dwangsom.

Die opvatting is onjuist.

Sedert de Wet van 7 juli 1896, Stb. 103 (wet Hartogh), waarbij o.m. art. 66 Rv is gewijzigd, gaat dit wetboek er van uit dat vonnissen in beginsel van rechtswege werken. Dit brengt mee dat in een geval als het onderhavige de verplichting tot voldoening aan het door de Pres. gegeven bevel ingaat op het tijdstip van het uitspreken van het vonnis.

Daaraan doet niet af dat de dwangsom, opgelegd om de nakoming van dit bevel af te dwingen en aldus tot ten uitvoerlegging daarvan te geraken, eerst wordt verbeurd, indien de nakoming uitblijft na de betekening van het vonnis, voorgeschreven in art. 430 lid 3 Rv, gelijk ook, vanaf 1 jan. 1978, in art. 611a lid 3 (nieuw) uitdrukkelijk is bepaald.

Uit een en ander vloeit voort dat de rechter die te beoordelen krijgt, of de executie van dwangsommen ook over de eerste dagen na de betekening toelaatbaar is, vrij is in zijn oordeel te betrekken of en in welke mate de veroordeelde in de omstandigheden van het geval reeds vóór de de betekening de nodige voorbereidingen hadden kunnen en moeten treffen om tijdig aan de veroordeling te kunnen voldoen.

Gerelateerde artikelen