Bel 033 4602302 of mail naar info@beslagrecht.nl

Word abonnee

Strekking art. 3:301 lid 2 BW. Verwijzing naar HR 04-05-2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ7615.

Feiten

Verkoper verkoopt zijn woning aan koper. Voordat de levering plaatsvindt, wordt de verkoper onder bewind gesteld. De bewindvoerder vernietigt de koopovereenkomst buitengerechtelijk wegens misbruik van omstandigheden. De verkoper zou niet in staat zijn geweest om zijn wil te bepalen. De koper overlijdt. De Stichting Boerenhofstede Strand-vliet is enig erfgenaam.

Rechtbank

De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is geweest van misbruik van omstandigheden, zodat de buitengerechtelijke tot vernietiging strekkende verklaring niet het daarmee beoogde rechtsgevolg heeft gehad. De bewindvoerder wordt veroordeeld tot medewerking aan de levering van de woning en het vonnis treedt in de plaats van de voor de levering noodzakelijke akte of toestemming wanneer niet aan de veroordeling tot medewerking wordt voldaan.

De stichting gaat in beroep.

Hof

Het hof Amsterdam oordeelt in een tussenarrest dat de stichting bij het nog te wijzen eindarrest niet-ontvankelijk zijn. Het hoger beroep tegen het vonnis moest volgens art. 3:301 lid 2 BW op straffe van niet-ontvankelijkheid binnen acht dagen na het instellen van het hoger beroep te worden ingeschreven in de registers van art. 433 Rv. De inschrijving was te laat. De Stichting vordert daarop op grond van art. 3:54 lid 2 BW een bedrag ter opheffing van het nadeel wegens misbruik van omstandigheden.

Het hof oordeelt dat de stichting ook wat die vordering betreft niet-ontvankelijk is. Uitgangspunt is dat de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep zich niet uitstrekt tot delen van de beslissing die losstaan van het gedeelte van de uitspraak dat blijkens het dictum in de plaats treedt van de tot levering bestemde akte (HR 4 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ7615). De vordering van de stichting in hoger beroep tot opheffing van het nadeel staat derhalve in onlosmakelijk verband met de veroordeling tot medewerking aan de levering en daarmee met de beslissing dat het vonnis in de plaats treedt van de leveringsakte. Dit betekent dat de stichting niet-ontvankelijk is in het hoger beroep, niet alleen wat betreft de beslissing dat het vonnis in de plaats treedt van de leveringsakte, maar ook wat betreft haar vordering tot opheffing van het nadeel.

Hoge Raad

Volgens vaste rechtspraak strekt art. 3:301 lid 2 BW ertoe de betrouwbaarheid van de openbare registers zoveel mogelijk te waarborgen met het oog op de rechtszekerheid die ten aanzien van de verkrijging van registergoederen is vereist; het strekt niet ter bescherming van het belang van de wederpartij van degene die het rechtsmiddel heeft ingesteld. In het licht van deze beperkte strekking van art. 3:301 lid 2 BW leidt de niet tijdige inschrijving van het rechtsmiddel in de registers slechts tot niet-ontvankelijkheid voor zover wordt opgekomen tegen oordelen die betrekking hebben op dat gedeelte van de bestreden uitspraak dat blijkens het dictum in de plaats treedt van de tot levering bestemde akte en daarmee onlosmakelijk verbonden oordelen (vgl. HR 24-12-1999, ECLI:NL:HR:1999:AA4005, HR 19-11-2004, ECLI:NL:HR:2004:AP4743, HR 04-05-2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ6711 en HR 04-05-2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ7615).

In het licht van het voorgaande geeft het bestreden oordeel blijk van een onjuiste rechtsopvatting en slaagt de klacht. In de onderhavige zaak heeft de stichting immers in hoger beroep na het tussenarrest van het hof haar leveringsverplichting jegens X niet langer betwist, en heeft de levering van de woning inmiddels plaatsgevonden. De stichting heeft echter haar standpunt gehandhaafd dat de koopprijs te laag was als gevolg van misbruik van omstandigheden door X. Zij heeft, in afwijking van haar tot dan toe ingenomen standpunt, echter niet langer een beroep gedaan op de namens haar door haar advocaat afgelegde, tot vernietiging van de koopovereenkomst strekkende, verklaring, maar op de voet van art. 3:54 lid 2 BW verlangd dat het hof de gevolgen van de koopovereenkomst zou wijzigen ter opheffing van haar zojuist vermelde nadeel wat betreft de hoogte van de koopprijs. Bij dit nieuwe verweer was dus niet langer de betrouwbaarheid van de openbare registers betrokken, maar nog slechts de financiƫle belangen van de partijen bij de onderhavige koopovereenkomst. Tot bescherming van die belangen strekt art. 3:301 lid 2 BW niet, zoals volgt uit hetgeen hiervoor in 3.3.2 is overwogen.