Bel 033 4602302 of mail naar info@beslagrecht.nl

Word abonnee

Conservatoir derdenbeslag is verkapt eigen beslag. Desondanks geen opheffing vanwege een uitzonderingssituatie.

Feiten

De rechtbank Overijssel heeft X BV, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeeld om aan eiser € 181.618,= te betalen. Bij hetzelfde vonnis is eiser veroordeeld om aan gedaagde € 126.121,04 te betalen. Deze veroordeling is niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard omdat gedaagde dat niet in reconventie had gevorderd. Zowel eiser als gedaagde stelt hoger beroep tegen het vonnis in.

Gedaagde legt ten laste van eiser conservatoir derdenbeslag onder X, zodat deze niet meer bevrijdend aan eiser kan betalen.

Eiser vordert in kort geding opheffing van dit beslag. Volgens hem is er sprake van misbruik van recht.

Voorzieningenrechter

Door het gelegde conservatoire derdenbeslag, dat in wezen neerkomt op een verkapt eigenbeslag, frustreert gedaagde de tenuitvoerlegging van het vonnis.

Deze handelwijze heeft als gevolg dat de executoriale kracht van de uitspraak voor wat betreft de veroordeling van X jegens eiser vooralsnog wordt weggenomen. Het voldoen aan die uitvoerbaar bij voorraad verklaarde veroordeling wordt immers op deze wijze geblokkeerd. Dat kan misbruik van recht opleveren, tenzij sprake is van een uitzonderingssituatie.

Van een dergelijke uitzonderingssituatie is sprake, indien eiser door het uitoefenen van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van de aan hem toegewezen veroordeling, zelf misbruik van recht zou maken (zie onder meer Hof Den Bosch 11-03-2009, ECLI:NL:GHSHE:2009:BH5998).

De stelling van gedaagde dat zij het conservatoire derdenbeslag heeft gelegd omdat eiser over volstrekt onvoldoende vermogen te beschikken om de vordering van gedaagde te voldoen, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter relevant bij het maken van de belangenafweging.

De voorzieningenrechter ziet in dat, nu moet worden aangenomen dat er geen ander actief is waarop gedaagde haar vordering jegens eiser kan verhalen, daarin een belang is gelegen voor gedaagde om verhaal van haar vordering zeker te stellen door een conservatoir beslag op het enige vermogensbestanddeel van betekenis.

Van belang is daarbij niet slechts dat vooralsnog moet worden aangenomen dat zowel eiser als gedaagde hun vorderingen op hetzelfde vermogensbestanddeel moeten verhalen, maar dat bovendien gedaagde het conservatoir beslag heeft gelegd op basis van een vonnis van deze rechtbank waarbij aan haar een fundamentele vordering is toegewezen, terwijl aan gedaagde voldoende wettelijke mogelijkheden openstaan om alsnog haar vordering uitvoerbaar bij voorraad te laten verklaren, althans een daartoe strekkende vordering te doen. In dat geval ontstaat voor partijen dezelfde als patstelling aan te duiden situatie als die thans voorlopig is ontstaan door het gelegde conservatoire beslag.

Gelet op het voorgaande oordeelt de voorzieningenrechter dan ook dat in dit bijzondere geval, waarin de vorderingen van partijen nauw met elkaar verweven zijn en beide partijen gerechtvaardigde belangen hebben bij het beschermen van de incassomogelijkheden van hun vorderingen, de belangenafweging met zich meebrengt dat het belang van gedaagde bij handhaving van het conservatoire beslag prevaleert boven dat van eiser tot opheffing daarvan.