Bel 033 4602302 of mail naar info@beslagrecht.nl

Word abonnee

Bodembeslag. Geen bodem van de belastingschuldige.

Feiten

FHL BV exploiteert een café in een gehuurd pand, maar gaat failliet. De bedrijfsinventaris was aan FHL ter beschikking gesteld door Vier Jaargetijden Franchise. De ontvanger legt voor het verhaal van onbetaald gelaten belastingschulden van FHL bodembeslag op de zich in het pand bevindende bedrijfsinventaris.

Horeca Holding, enig aandeelhouder en bestuurder van Vier Jaargetijden doet op de voet van art. 435 lid 3 Rv bij de belastingdeurwaarder verzet tegen verhaal van de ontvanger op de bedrijfsinventaris. Hierdoor is het executoriaal bodembeslag van rechtswege omgezet in een conservatoir beslag. De in beslag genomen zaken worden in gerechtelijke bewaring genomen.

De ontvanger vordert, ter verkrijging van een executoriale titel als bedoeld in art. 435 lid 3 Rv, te bepalen dat Horeca Holding c.s. de executie door de ontvanger van de voor (het verhaal van) belastingschulden van FHL in beslag genomen bodemzaken moeten dulden.

Rechtbank

De rechtbank wijst de vordering af op de grond dat de bedrijfsinventaris zich ten tijde van de beslaglegging niet meer bevond op de bodem van FHL, zodat geen sprake is van bodembeslag.

Hof

Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank. Het hof overweegt onder meer dat, blijkens het arrest HR 18-10-1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0373 (Big Dutchman/ Ontvanger) sprake is van ‘bodem’, indien het perceel op het tijdstip van de beslaglegging feitelijk in gebruik is bij de belastingschuldige en hij daarover onafhankelijk van anderen de beschikking heeft, waarbij naast de feitelijke omstandigheden ook de rechtsverhoudingen tussen de betrokken partijen in aanmerking kunnen worden genomen.

Hoge Raad

In cassatie klaagt de ontvanger dat het hof ten onrechte tot de slotsom is gekomen dat geen sprake is van ‘bodem van de belastingschuldige’ en aldus een te enge uitleg heeft gegeven aan dat begrip. Volgens de ontvanger is enig gebruik van het perceel door de curator voldoende om het als bodem van de belastingschuldige aan te merken. Althans, als regel of uitgangspunt moet worden aanvaard dat daartoe voldoende is dat de curator op het perceel activiteiten verricht tot beheer en vereffening van de boedel, zoals het verkopen van voorraden of het in staat stellen van derden de aan hen toebehorende zaken op te halen, ongeacht de omvang van die activiteiten.

De Hoge Raad acht dit betoog in zijn algemeenheid onjuist. Voor zover de curator op het perceel handelingen verricht die strekken tot beheer en vereffening van de failliete boedel als bedoeld in art. 68 Fw, dient tot uitgangspunt dat niet reeds op die enkele grond sprake is van de bodem van de belastingschuldige in de zin van art. 22 lid 3 Iw 1990.

Voor zover de curator echter op het perceel van de belastingschuldige handelingen verricht tot voortzetting van diens bedrijf als bedoeld in art. 98 Fw, brengt dat in beginsel wel mee dat sprake is van diens bodem in de zin van art. 22 lid 3 Iw 1990.

De enkele aanwezigheid van (een gedeelte van) de administratie van de belastingschuldige op het perceel waarop voorheen de onderneming van de belastingschuldige werd geëxploiteerd, is onvoldoende grond voor de conclusie dat sprake is van bodem van de belastingschuldige.

De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep van de ontvanger.

Gerelateerde artikelen