Bel 033 4602302 of mail naar info@beslagrecht.nl

Word abonnee

1.
Ter inschrijving van een proces-verbaal van inbeslagneming wordt dit proces-verbaal of een door de deurwaarder of een advocaat getekend afschrift daarvan aangeboden.

Artikel 18, tweede-vijfde lid, is niet van toepassing.

2.
Ingeval een proces-verbaal van inbeslagneming van een luchtvaartuig in het buitenland is opgemaakt door een deurwaarder of andere volgens de daar geldende wet hiertoe bevoegde persoon, kan ook een zodanig proces-verbaal ter inschrijving worden aangeboden.

3.
Ter inschrijving van een der in de artikelen 211 en 821 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek genoemde voorrechten, wordt aangeboden een door een deurwaarder ondertekend verzoek tot inschrijving van het voorrecht, inhoudende naar de verklaring van degene die de inschrijving verlangt:

  1. de aanduiding van de vordering waar het om gaat;
  2. het beloop der vordering ten tijde van het ondertekenen door de deurwaarder van het verzoek, of van de feiten aan de hand waarvan die vordering zal kunnen worden bepaald;
  3. de omschrijving van het voorrecht door vermelding van het wettelijk voorschrift, op grond waarvan aan die vordering het voorrecht is toegekend, en
  4. het tijdstip waarop de vordering is ontstaan. Indien het verzoek van de deurwaarder ter inschrijving wordt aangeboden na verloop van de termijn, genoemd in artikel 219, eerste lid , onderscheidenlijk artikel 829, eerste lid, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek, wordt ter inschrijving tevens aangeboden een stuk waaruit blijkt dat de schuldeiser zijn vordering binnen die termijn in rechte heeft geldend gemaakt, op de inschrijving van welk bewijsstuk artikel 38 van overeenkomstige toepassing is.

4.
Op de inschrijving van een voorrecht, als bedoeld in artikel 1320, eerste lid, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek is het bepaalde in de eerste zin van het derde lid van overeenkomstige toepassing. Indien het verzoek van de deurwaarder ter inschrijving wordt aangeboden drie maanden of langer na het in die zin, onder d , bedoelde tijdstip, wordt ter inschrijving tevens aangeboden een stuk waaruit blijkt dat binnen de in artikel 1320, eerste lid, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek genoemde termijn:

  1. het bedrag der vordering in der minne is vastgesteld, dan wel
  2. langs gerechtelijke weg erkenning van het voorrecht en de omvang ervan is gevorderd, op de inschrijving van welk bewijsstuk in het onder b bedoelde geval artikel 38 van overeenkomstige toepassing is.