Bel 033 4602302 of mail naar info@beslagrecht.nl

Word abonnee

Onjuiste toepassing maatstaf ex art. 94 Sv.

In geval van een beklag van de beslagene tegen een op de voet van art. 94 Sv gelegd beslag dient de rechter

  1. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen,
  2. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.

Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor art. 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer het inbeslaggenomen voorwerp kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen.

Voorts verzet het door art. 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in art. 36b lid 1 onder 4°, Sr in verbinding met art. 552f Sv (vgl. HR 28-09-2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823).

In de overwegingen van de rechtbank ligt als haar oordeel besloten dat het belang van strafvordering het voortduren van het beslag niet vordert. In aanmerking genomen hetgeen hiervoor is vooropgesteld, is dat oordeel, waaraan de rechtbank enkel ten grondslag heeft gelegd dat zij ‘het belang van de waarheidsvinding op dit moment, niet meer aan de orde acht’, ontoereikend gemotiveerd.

De hiervoor bedoelde maatstaf sluit niet uit dat de rechtbank, indien de omstandigheden van het geval dat meebrengen, bij de beoordeling van het klaagschrift tevens onderzoekt of voortzetting van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit (vgl. HR 07-01-2014, ECLI:NL:HR:2014:38).

Aan de door de rechtbank genoemde omstandigheden dat ‘het hier om een oudere zaak gaat’ en dat ‘kennelijk nog geen enkel uitsluitsel kan worden gegeven over wanneer de computer zal kunnen worden onderzocht’, kan evenwel niet zonder meer de conclusie worden verbonden dat het voortduren van het beslag niet in overeenstemming is met die eisen en het beslag moet worden opgeheven.