Bel 033 4602302 of mail naar info@beslagrecht.nl

Word abonnee

Conservatoir scheepsbeslag. Uitleg artikel 3 lid 4 Beslagverdrag 1952.

Art. 3 van het Brussels Beslagverdrag regelt op welke schepen de schuldeiser van een zeerechtelijke vordering beslag kan leggen. Volgens art. 3 lid 1 is dat, voor zover hier van belang, op het schip waarop de zeerechtelijke vordering betrekking heeft en op elk ander schip dat toebehoort aan degene die op het tijdstip van het ontstaan van de zeerechtelijke vordering eigenaar was van het schip waarop deze vordering betrekking heeft. In aanvulling hierop bepaalt art. 3 lid 4 dat wanneer in geval van rompbevrachting van een schip de rompbevrachter en niet de eigenaar aansprakelijk is voor een zeerechtelijke vordering ter zake van het schip, de schuldeiser op dit schip of op ieder ander schip van de bevrachter beslag kan leggen, maar dat op geen ander schip van de eigenaar beslag kan worden gelegd ter zake van deze vordering. De tweede alinea van dit artikellid voegt hieraan toe dat dit - het in de eerste alinea van het artikellid bepaalde - eveneens van toepassing is op alle gevallen waarin een ander dan de eigenaar aansprakelijk is voor een zeerechtelijke vordering.

Furtrans beroept zich voor het door haar gelegde beslag op deze laatste bepaling. Zij voert aan dat Augusta een ander is die aansprakelijk is voor haar zeerechtelijke vordering als bedoeld in die bepaling en dat zij daarom beslag kan leggen op ieder ander schip van Augusta, waaronder de 'Costanza M'. 

Dit betoog is door het hof ongegrond geoordeeld. Volgens het hof is bij 'een ander die aansprakelijk is voor een zeerechtelijke vordering' in de tweede alinea van art. 3 lid 4 gedacht aan een ander die gelijk te stellen valt met de (romp)bevrachter waarom het in de eerste alinea van art. 3 lid 4 gaat, in die zin dat deze ander het gezag of de feitelijke macht heeft over het schip waarop de vordering betrekking heeft en die uit dien hoofde voor de vordering aansprakelijk is. Nu Furtrans in dit geval de eigendom van en de feitelijke macht over het gebouwde schip, de 'Stromboli M', heeft behouden, is Augusta niet een 'ander' in deze zin, aldus het hof.

De tekst van het Verdrag - die te dezen in de eerste plaats beslissend is - biedt geen steun voor de beperking die het hof heeft aangebracht. De tweede alinea van art. 3 lid 4 luidt immers dat de eerste alinea eveneens van toepassing is op alle gevallen waarin een ander dan de eigenaar aansprakelijk is voor een zeerechtelijke vordering. Op zichzelf zou het voor de hand hebben gelegen deze regel reeds op te nemen in art. 3 lid 1 van het Verdrag of deze als zodanig de (hoofd)regel te doen zijn in lid 4, met weglating van de huidige eerste alinea, maar daaruit volgt niet dat de tekst van de tweede alinea van artikel 3 lid 4 anders zou moeten worden uitgelegd dan overeenkomstig zijn normale betekenis.

Dit laatste volgt evenmin uit de overige context van die bepaling of uit het onderwerp of doel van het Verdrag, dat niet meer is dan te regelen in welke gevallen wel en niet conservatoir beslag op een zeeschip mogelijk is.

Ervan uitgaande dat de door Furtrans gepretendeerde vordering een zeerechtelijke vordering is in de zin van het Verdrag, leidt het vorenstaande tot de slotsom dat Furtrans de mogelijkheid had het beslag te leggen, mits zij naar het toepasselijke recht de mogelijkheid heeft verhaal voor haar vordering te nemen op de 'Costanza M'. Dit schip behoort immers toe aan Augusta die de debiteur is van haar vordering.