Bel 033 4602302 of mail naar info@beslagrecht.nl

Word abonnee

Conservatoir derdenbeslag. Beslag blijft in stand ondanks het niet tijdige aanbrengen van de hoofdzaak. Geen analoge toepassing art. 721 Rv.

Feiten

A legt, na verkregen verlof van de voorzieningenrechter, conservatoir derdenbeslag onder B voor een geldvordering op KRC. A dagvaardt KRC binnen de door de voorzieningenrechter bepaalde termijn voor het instellen van de eis in de hoofdzaak. De dagvaarding wordt vervolgens binnen de termijn van acht dagen ex art. 721 Rv aan B overbetekend. A brengt de dagvaarding niet tijdig aan. A brengt daarom een herstelexploot uit.

B betaalt het beslagen bedrag op verzoek van KRC uit. B stelt dat het beslag was vervallen of dat hij daarop mocht vertrouwen, omdat het herstelexploot niet analoog aan de termijn tot verlenging van de termijn van overbetekening ex art. 721 Rv, was overbetekend aan de derdebeslagene.

Rechtbank

Het beslagverlof wordt verleend onder de voorwaarde dat de eis in hoofdzaak tijdig, dat wil zeggen binnen de door de voorzieningenrechter bepaalde termijn, wordt ingesteld. Overschrijding van de termijn voor het instellen van een eis in hoofdzaak doet het beslag (van rechtswege) vervallen.

De voorzieningenrechter kan de termijn voor het instellen van de eis in hoofdzaak verlengen, indien de beslaglegger dit vóór het verstrijken van de termijn verzoekt. Om haar werking te hebben moet deze verlenging binnen acht dagen na het tijdstip waarop de termijn zonder verlenging zou verstrijken, schriftelijk zijn meegedeeld aan de derdebeslagene (art. 700 lid 3 Rv). De gedachte hierachter is dat deze verlenging een wijziging betekent van het tijdstip waarop het beslag blijkens het beslagverlof eventueel vervalt.

De eis in hoofdzaak moet, op straffe van nietigheid van het beslag, tijdig worden overbetekend aan de derdebeslagene. Ook de verlenging van de termijn voor overbetekening door de voorzieningenrechter moet om haar werking te hebben tijdig, dat wil zeggen binnen acht dagen na het verstrijken van de termijn, worden meegedeeld aan de derdebeslagene (art. 721 Rv).

Een eenmaal gelegd conservatoir beslag komt ten einde door opheffing door de rechter (art. 705 Rv) of doordat het vonnis waarbij de eis in hoofdzaak is afgewezen (of de weigering van het bevelschrift of het verlof tot tenuitvoerlegging van de beslissing in de hoofdzaak) in kracht van gewijsde gaat (art. 704 Rv).

Indien het exploot van dagvaarding niet tijdig ter griffie is ingediend, vervalt in beginsel de aanhangigheid op grond van genoemde bepaling, tenzij (zoals in het onderhavige geval) tijdig een herstelexploot is uitgebracht.

Voor analoge toepassing van art. 721 Rv, inhoudende dat het beslag nietig is indien de verlenging van de termijn voor overbetekening niet tijdig aan de derdebeslagene is meegedeeld, bestaat geen grond. Immers, de termijn voor het uitbrengen van een herstelexploot is bij wet gegeven, terwijl de in art. 721 Rv bedoelde verlenging van de termijn voor overbetekening (niet alleen voor haar bestaan, maar ook voor wat betreft haar duur) afhankelijk is van een beslissing van de voorzieningenrechter.

Daarbij komt dat uit de artt. 704 Rv en 705 Rv volgt dat een rechtsgeldig gelegd conservatoir beslag pas eindigt door opheffing of door het in kracht van gewijsde gaan van de afwijzing van de eis in hoofdzaak.

In het licht van deze bepalingen kan de derdebeslagene gedurende het beslag ten opzichte van de beslaglegger niet bevrijdend betalen aan de beslagdebiteur. Dat zou slechts anders kunnen zijn indien de derdebeslagene op redelijke gronden heeft aangenomen dat hij tot betaling aan de beslagdebiteur gerechtigd was (art. 6:34 BW).