Bel 033 4602302 of mail naar info@beslagrecht.nl

Word abonnee

Schorsende werking ex art. 17 lid 2 IW. Geen zwaarwegend belang ontvanger tot opheffing. Verzet belastingplichtige niet bij voorbaat kansloos.

Feiten

De ontvanger vaardigt in 1992 tegen Iotas Drilling BV dwangbevelen uit voor belasting- en premieschulden ad ƒ 309 404,57. Door verzet tegen de dwangbevelen ex art. 17 IW in te stellen, blokkeert Iotas, in verband met de schorsende werking daarvan, de executoriale verkoop. De ontvanger acht Iotas kansloos bij het aanvechten van de dwangbevelen. Hij vindt daarom dat Iotas geen beroep kan doen op de schorsende werking van het verzet. De ontvanger dagvaardt daarom Iotas in kort geding voor de president van de rechtbank Assen en vordert dat het door Iotas gedane verzet tegen door de ontvanger tegen Iotas uitgevaardigde dwangbevelen geen schorsende werking heeft.

Rechtbank

De president weigert de verzochte voorzieningen. De ontvanger gaat in hoger beroep. Kort daarna wordt Iotas in staat van faillissement verklaard. Mr. Wingen is curator. Hij neemt het geding over.

Hof

Het hof bekrachtigt het vonnis van de president. Het hof overweegt dat, hoewel de schorsende werking ex art. 17 lid 2 IW ook buiten de in art. 17 lid 3 IW genoemde gevallen kan worden opgeheven, de president de vordering van de ontvanger terecht heeft afgewezen.

De ontvanger stelt beroep in cassatie in.

Hoge Raad

De regel dat degene aan wie een bevoegdheid toekomt, haar niet kan inroepen voor zover hij haar misbruikt, brengt mee dat een belastingplichtige, die in verzet is gekomen tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel teneinde schorsing van de executie te bewerkstelligen, de voor hem uit art. 17 lid 2 IW voortvloeiende bevoegdheid misbruikt indien hij, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen zijn belang bij handhaving van schorsende werking van het verzet en het belang van de ontvanger bij voortgang van de executie, naar redelijkheid de aan het verzet verbonden schorsing van de executie niet kan inroepen.

De regel gaat in dit geval niet op. Het hof heeft in zijn afweging mede betrokken dat de wetgever bij de totstandkoming van de Invorderingswet 1990 uitdrukkelijk schorsende werking heeft verbonden aan het op de voet van art. 17 lid 1 IW gedane verzet tegen tenuitvoerlegging van het dwangbevel, ondanks de tijdens de parlementaire discussie daartegen geuite bezwaren van de regering. Het hof heeft daaraan terecht geconcludeerd dat alleen een zwaarwegend belang van de ontvanger het opzij zetten van de schorsende werking kan rechtvaardigen.

De rechter kan bepalen dat de belastingplichtige zijn bevoegdheid tot het inroepen van de aan het verzet verbonden schorsende werking misbruikt als het verzet zó duidelijk kansloos is, dat het belang van de belastingplichtige bij schorsing van de tenuitvoerlegging niet opweegt tegen het belang van de ontvanger bij voortzetting van de tenuitvoerlegging. He hof heeft echter geconcludeerd dat het verzet niet bij voorbaat kansloos is. Het hof heeft aldus niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.