Bel 033 4602302 of mail naar info@beslagrecht.nl

Word abonnee

Beslag voor toekomstige onderhoudsbijdrage onder notaris. Geen andere verhaalsmogelijkheden. Afweging van belangen. Betalingsonwil.

Feiten

Partijen zijn voormalige echtgenoten. De rechtbank Den Haag heeft bij beschikking bepaald dat de man maandelijks een onderhoudsbijdrage aan de vrouw moet betalen. Later heeft dezelfde rechtbank in een verdelingsprocedure de vrouw veroordeeld tot betaling van een groot bedrag vanwege overbedeling. De man betaalt de onderhoudsbijdrage niet, maar de achterstand wordt bij het passeren van de akte van verdeling geheel verrekend met het bedrag aan overbedeling, waarbij de vrouw het door haar per saldo te betalen bedrag aan de notaris overmaakt.

De vrouw vraagt vervolgens verlof om onder de notaris conservatoir beslag ten laste van de man te leggen ter zake de toekomstige maandelijkse onderhoudsbijdrage. De voorzieningenrechter verleent dit verlof. De voorzieningenrechter bepaalt dat art. 719 lid 1 Rv (in het beslagexploot moet de termijnbepaling staan waarbinnen de eis in de hoofdzaak moet worden ingesteld) niet van toepassing is.

Het LBIO bericht aan de vrouw dat zij geen verhaalsmogelijkheden heeft in het land waarin de man woont, nu dit land niet is aangesloten bij het Verdrag van New York.

De man vordert opheffing van het beslag. Hij stelt dat ingevolge HR 03-05-1996, NJ 1996, 473 (Toekomstige alimentatie) de vrouw een eis in de hoofdzaak had moeten instellen.

Voorzieningenrechter

Er kan voor nog niet opeisbare vorderingen slechts conservatoir beslag worden gelegd, ook al is er een executoriale titel beschikbaar voor toekomstige vorderingen. Executoriaal beslag is immers niet mogelijk voordat de vordering opeisbaar is geworden.

In dit specifieke geval beschikt de vrouw over een executoriale titel op grond waarvan de man gehouden is de maandelijkse onderhoudsbijdrage aan haar te betalen, maar de toekomstige maandelijkse onderhoudsbijdragen zijn nog niet opeisbaar geworden. Het conservatoir beslag zal, na het opeisbaar worden van de desbetreffende maandelijkse termijn, voor dat deel volgens art. 704 lid 1 Rv van rechtswege overgaan in executoriaal beslag.

Er bestaat geen wettelijke regeling die voorschrijft dat aan gedaagde een termijn gesteld had moeten worden voor het instellen van een eis in de hoofdzaak, in die zin dat de vordering had dienen te luiden dat eiser het conservatoir beslag dient te gehengen en te gedogen. In de hoofdzaak als bedoeld in art. 700 lid 3 Rv, vindt de toetsing plaats van de omvang en de gegrondheid van de vordering ter verzekering waarvan het beslag is gelegd. Deze toetsing heeft alin de echtscheidingsprocedure plaatsgevonden

Volgens art. 705 lid 2 Rv wordt een gelegd beslag opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad ligt het op de weg van degene die opheffing van het conservatoire beslag vordert om, met inachtneming van de beperkingen van de kortgeding procedure, aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk is of dat het voortduren van het beslag om andere redenen niet kan worden gerechtvaardigd.

Vast staat dat de vrouw voor een toekomstige periode elke maand een vordering heeft op de man, die nu nog niet opeisbaar is. Hieruit volgt dat niet summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van het ingeroepen recht van de vrouw.

Resteert de vraag of het voortduren van het conservatoire beslag om andere redenen niet kan worden gerechtvaardigd. Daarvoor moeten de wederzijdse belangen van partijen tegen elkaar worden afgewogen.

De vrouw voert als belang aan dat de man geen andere verhaalsmogelijkheden biedt dan het geldbedrag onder de notaris. Daarnaast vreest zij dat de man zijn verplichtingen ook in de toekomst niet zal nakomen.

De stelling van de man dat er geen sprake van betalingsonwil is, is niet aannemelijk gemaakt.

Een en ander leidt vooralsnog tot de conclusie dat de vrouw genoegzaam heeft aangetoond dat er een reƫle vrees bestaat dat de man ook de toekomstige onderhoudsbijdragen niet vrijwillig zal voldoen.

De voorzieningenrechter wijst de vordering tot opheffing af.