Bel 033 4602302 of mail naar info@beslagrecht.nl

Word abonnee

Derdenbeslag niet mogelijk op onroerende zaken. Geen beslag op vermogensbestanddelen van een rechtspersoon op de enkele grond dat de verdachte - natuurlijke persoon - met die rechtspersoon te vereenzelvigen is. Bevoegdheid van de rechter-commissaris ex art. 103 Sv niet beperkt tot de periode voor de terechtzitting.

Feiten

Op 12 mei 1993 neemt het openbaar ministerie, na machtiging van de rechter-commissaris, ter waarheidsvinding en om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen ex art. 94 Sv, onroerende zaken van Dutch Business Trading Inc. (DBT) in Finsterwolde en Sint Nicolaasga in beslag; dit, in verband met een gerechtelijk vooronderzoek tegen vier onmiddellijke en middellijke aandeelhouders. DBT gaat op 25 augustus 1993 failliet. Op 20 april 1994 neemt het openbaar ministerie, na machtiging ex art. 103 Sv van de rechter-commissaris op 5 april 1994, de onroerende zaken in conservatoir beslag ex art. 94a Sv. Op 25 april 1994 worden de processen-verbaal van inbeslagneming aan de curator betekend. Op 5 april 1994, de dag waarop de rechter-commissaris de machtiging gaf, was het onderzoek ter openbare zitting reeds aangevangen.

Rechtbank

De curator vraagt bij klaagschrift opheffing van de beslagen en stelt het volgende:

  1. het conservatoir beslag is gelegd in strijd met de wet, althans het systeem van de wet, omdat de wet conservatoir derdenbeslag op onroerende goederen niet toelaat;
  2. de onroerende zaken hadden niet in beslag mogen worden genomen in verband met ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel omdat DBT niet valt te vereenzelvigen met de aandeelhouders en/of bestuurders;
  3. het conservatoir beslag is onbevoegd gelegd omdat de machtiging van de rechter-commissaris niet had mogen worden verleend, nu de strafzitting tegen de genoemde verdachten reeds was aangevangen en de rechter-commissaris dan geen bemoeienis meer mag hebben met de strafzaak.

De rechtbank wijst de vordering van de curator af. De curator gaat in cassatie.

Hoge Raad

De Hoge Raad overweegt als volgt.

Ad 1

Ingevolge art. 718 jo. 475 Rv, welke bepalingen ingevolge art. 94c Sv op het beslag als bedoeld in art. 94a Sv van overeenkomstige toepassing zijn, kan conservatoir beslag onder derden niet worden gelegd op onroerende zaken.

Ad 2

Door te oordelen dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de rechter, later oordelend, de staat of het openbaar ministerie zal toestaan verhaal uit te oefenen op de inbeslaggenomen onroerende zaken, heeft de rechtbank de juiste maatstaf aangelegd. Het conservatoir beslag van art. 94a Sv kan echter niet mede dienen tot bewaring van het recht van verhaal door inbeslagneming van vermogensbestanddelen van een rechtspersoon op de enkele grond dat de verdachte met deze rechtspersoon kan worden vereenzelvigd. Daarbij kan in het midden blijven of en onder welke omstandigheden voor een zodanige 'omgekeerde' doorbraak van aansprakelijkheid steun in het recht is te vinden. Immers, bij de totstandkoming van de 'Plukze-wet' van 1992 heeft de wetgever in de art. 94a en 94b Sv de mogelijkheden en formaliteiten voor beslag op de daar genoemde zaken en vermogensrechten aangegeven, terwijl hij met de actio pauliana van art. 94d Sv voor het openbaar ministerie een extra instrument heeft gecreĆ«erd tot bewaring van het recht tot verhaal op aan een verdachte toebehorende voorwerpen. Andere, verder strekkende mogelijkheden en instrumenten zijn door de wetgever niet, ook niet in het parlementaire debat, onder ogen gezien.

Ad 3

Uit de aard en de strekking van art. 103 Sv volgt niet dat de wetgever bij de bepaling van de aan de rechter-commissaris gegeven bevoegdheid deze heeft willen beperken tot het geval dat de behandeling van de zaak nog niet ter openbare terechtzitting is aangevangen.

Uitspraak

De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de rechtbank en beveelt de opheffing van de beslagen.