Bel 033 4602302 of mail naar info@beslagrecht.nl

Word abonnee

Opheffing conservatoir beslag. Vordering ondeugdelijk?

Het hof stelt voorop dat bij de beoordeling van een vordering tot opheffing van een conservatoir beslag de wederzijdse belangen van partijen dienen te worden afgewogen, waarbij in aanmerking dient te worden genomen dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de hoofdzaak wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering voor de door het beslag ontstane schade zal kunnen worden aangesproken.

Het ligt op de eerste plaats op de weg van degene die opheffing van het conservatoire beslag vordert met inachtneming van de beperkingen van de kort geding procedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk is of dat het beslag om andere redenen niet kan worden gerechtvaardigd (vgl. HR 14-06-1996, NJ 1997, 481 en HR 30-06-2006, ECLI:NL:HR:2006:AV1559).

Van dat laatste is, naar het oordeel van het hof, in beginsel sprake wanneer het conservatoire beslag tot gevolg heeft dat de beslaglegger (nog) niet heeft te voldoen aan een veroordeling jegens de beslagene.

Voorkomen moet worden dat een beslaglegger enkel door het leggen van een conservatoir beslag executie van een jegens hem gewezen vonnis kan voorkomen zonder dat tevens sprake is van gronden die de schorsing of opheffing van de executie van dat vonnis zouden rechtvaardigen.

Het ligt op de eerste plaats op de weg van degene die opheffing van het conservatoire beslag vordert om aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk is of dat het beslag om andere redenen niet kan worden gerechtvaardigd.

In dit geval heeft de beslagene niet aannemelijk gemaakt dat de vordering van de beslagleggers ondeugdelijk is. Opheffing van de beslagen op de grond dat summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van de vordering is dan ook niet aan de orde. Ook een afweging van de wederzijdse belangen leidt niet tot opheffing.