Bel 033 4602302 of mail naar info@beslagrecht.nl

Word abonnee

Relatieve nietigheid levering woonhuis aan koper na gelegd conservatoir beslag tot levering.

Feiten

Van Roekel verkoopt zijn woonhuis in Bennekom zowel aan Wilmink als aan Van Kooten c.s.. De kopers strijden over de vraag wie als eerste het woonhuis heeft gekocht.

Zowel Van Kooten als daarna Wilmink legt op het woonhuis een conservatoir beslag tot levering ex art. 730 Rv op de woning. Nog geen half uur na het door Wilmink gelegde beslag levert Van Roekel het huis aan Van Kooten.

President rechtbank

Van Kooten eist in een kort geding ex art. 705 Rv bij de president van de rechtbank Arnhem opheffing van het door Wilmink gelegde beslag en in reconventie stelt Wilmink dezelfde vordering in. De president wijst beide vorderingen af omdat een diepgaand onderzoek naar de gang van zaken nodig is en een kort geding zich hiervoor niet leent.

Hof

Zowel Wilmink als Van Kooten gaat tegen het vonnis bij het hof Arnhem in beroep.

Ondertussen vindt een voorlopig getuigenverhoor plaats, waarin onder andere Van Roekel wordt gehoord.

Het hof overweegt dat Wilmink eerder dan Van Kooten een koopovereenkomst heeft gesloten. Op grond van art. 3:298 BW gaat het oudste recht op levering van Wilmink voor op het recht van Van Kooten.

Het hof overweegt daarnaast dat, nu het door Wilmink gelegde conservatoire beslag op het woonhuis eerder is gelegd dan het passeren van de akte tot levering aan Van Kooten, het bepaalde in art. 734 Rv jo. art. 505 lid 1 en 2 Rv met zich meebrengt dat die levering niet tegenover Wilmink kan worden ingeroepen.

Hoge Raad

Weliswaar stelt Van Kooten cassatie in, maar niet tegen de als laatste genoemde overweging.

Opmerking

In literatuur wordt wel gesteld dat het hof en (impliciet) de Hoge Raad voor de opvatting kiezen dat de vervreemding van het woonhuis na het beslag ex art. 730 Rv tegenover de beslaglegger (relatief) nietig is.