Bel 033 4602302 of mail naar info@beslagrecht.nl

Word abonnee

Geen overbetekening ex art. 715 lid 2 Rv leidt niet tot nietigheid van een conservatoir beslag op aandelen.

Feiten

Endedijk heeft een geldvordering op Y en legt conservatoir beslag op de aandelen van Y in een advies- en incassobureau. Endedijk betekent de dagvaarding waarmee de eis in de hoofdzaak wordt ingesteld niet aan het bureau. Na het beslag verkoopt en levert Y de aandelen aan Tarumm BV.

Rechtbank

Endedijk verzoekt de rechtbank op de voet van art. 474g Rv te bepalen dat en binnen welke termijn tot verkoop en overdracht van de in beslag genomen aandelen zal worden overgegaan en op welke wijze en onder welke voorwaarden deze verkoop zal dienen plaats te vinden. De rechtbank wijst het verzoek af op de grond dat het niet-nakomen van de in art. 715 lid 2 Rv opgenomen betekeningsverplichting, gelet op het bepaalde in art. 721 Rv, nietigheid van het beslag oplevert.

Endedijk gaat in hoger beroep.

Hof

Het hof vernietigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek tot verkoop alsnog toe. Het hof vindt dat het niet betekenen van het instellen van de eis in de hoofdzaak niet meebrengt dat het beslag vervallen of nietig is, nu art. 715 lid 2 Rv weliswaar vermeldt dat de beslaglegger deze verplichting heeft, doch aan het niet-nakomen daarvan geen enkel gevolg verbindt, laat staan dat dit niet-nakomen tot nietigheid zou leiden.

Y en Tarumm stellen beroep in cassatie in.

Hoge Raad

De Hoge Raad verwerpt het beroep en oordeelt als volgt.

Nu volgens de tekst van art. 715 lid 2 Rv - anders dan art. 721 Rv (bij een conservatoir derdenbeslag) uitdrukkelijk wel doet - geen sanctie verbonden is aan schending van de daarin voorgeschreven verplichting tot betekening aan de vennootschap van een afschrift van de dagvaarding waarbij de eis in de hoofdzaak werd ingesteld, en de wetsgeschiedenis van dit artikel geen grond geeft aan te nemen dat dit op een misslag berust, heeft het hof terecht geoordeeld dat het niet doen overbetekenen aan de vennootschap van het instellen van de eis in de hoofdzaak in het onderhavige geval niet heeft geleid tot nietigheid van het door verweerder gelegde beslag.

Met de opmerking van de minister dat de regeling van art. 715 Rv correspondeert met die welke voor het geval van derdenbeslag voortvloeit uit art. 721 Rv is klaarblijkelijk slechts bedoeld dat de procedurele eisen die aan deze beslagen moeten worden gesteld, - in hoofdlijnen - met elkaar corresponderen.

Mede gelet op de ingrijpendheid van de nietigheidssanctie en in aanmerking genomen het andersoortige karakter van het derdenbeslag, geeft deze opmerking dus geen aanleiding anders te oordelen over de uitleg van art. 715 Rv dan hiervoor gedaan.