Bel 033 4602302 of mail naar info@beslagrecht.nl

Word abonnee

Verklaring derdebeslagene moet met redenen omkleed zijn en zo veel mogelijk vergezeld van tot staving dienende bescheiden. Gewichtige redenen kunnen deze exhibitieplicht beperken.

Bouw State c.s. legt ten laste van X BV, een vastgoedmaatschappij, conservatoir derdenbeslag onder gedaagde. Gedaagde is middellijk aandeelhouder van X. De voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen veroordeelt vervolgens X tot betaling van grote bedragen aan Bouw State. X voldoet niet aan het vonnis en gaat daarvan in hoger beroep. Het hof heeft nog geen arrest gewezen. Gedaagde verklaart niets aan X verschuldigd te zijn. Bouw State vordert bij de rechtbank Zupthen veroordeling van gedaagde tot het doen van een gerechtelijke verklaring en tot betaling van het door hem aan X verschuldigde bedrag.

De rechtbank overweegt dat uitgangspunt is dat op Bouw State de stelplicht en de bewijslast rust ten aanzien van de onjuistheid van de door gedaagde afgelegde verklaring.

Echter, vooropgesteld wordt dat in een verklaringsprocedure als deze, ondanks dat de bewijslast op de beslaglegger rust, van de derdebeslagene verlangd mag worden dat hij ter staving van zijn verklaring zo veel mogelijk feitelijke gegevens verstrekt. Deze exhibitieplicht moet gezien worden in het licht van de artt. 476a lid 2 Rv en 476b lid 2 Rv, waarin is bepaald dat de derdebeslagene zijn verklaring met redenen dient te omkleden en zijn verklaring zo veel mogelijk vergezeld dient te doen gaan van afschriften van tot staving dienende bescheiden. Concreet betekent dit dat van gedaagde mag worden verlangd dat hij afschriften van bescheiden in het geding brengt waaruit blijkt dat hij niets (meer) is verschuldigd aan X.

Een door gedaagde als productie overgelegde brief voldoet volgens de rechtbank niet aan de op hem rustende exhibitieplicht, zodat gedaagde vooralsnog onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat de door hem afgelegde (gerechtelijke) verklaring onjuist is.

Gedaagde wordt in de gelegenheid gesteld om bij akte alsnog aan zijn exhibitieplicht te voldoen. Gedaagde is hierbij vrij om te bepalen welke afschriften hij ter staving van zijn verklaring overlegt. Indien gedaagde echter in de nakoming van zijn exhibitieplicht in gebreke blijft, staat het de rechtbank vrij om hieruit ten aanzien van de alsdan door haar vast te stellen juiste inhoud van de verklaring de gevolgtrekking te maken die zij geraden acht. Bij de beoordeling van de vraag of gedaagde heeft voldaan aan zijn exhibitieplicht geldt als uitgangspunt dat de rechtbank voldoende inzicht moet worden geboden in de boekhouding van gedaagde om te kunnen beoordelen of X een vordering heeft op gedaagde.

Gedaagde heeft gesteld dat hij bepaalde gegevens niet wenst te verstrekken omdat deze gegevens betrekking hebben op contracten met derden. Vooropgesteld wordt dat in het kader van de exhibitieplicht een derdebeslagene mag besluiten bepaalde bescheiden niet te overleggen, indien hij hiervoor gewichtige redenen heeft.

Deze gewichtige redenen kunnen zijn gelegen in de omstandigheid dat de over te leggen bescheiden bedrijfsgevoelige informatie bevatten. Zo staat het gedaagde ook vrij om bepaalde delen van de door hem over te leggen bescheiden onleesbaar te maken. Wel dient dit gemotiveerd te geschieden, zodat de rechtbank overeenkomstig art. 22 Rv kan beoordelen of het niet overleggen of onleesbaar maken gerechtvaardigd is.

Gerelateerde artikelen