Beslag op kredietruimte is niet mogelijk.
Voor de bank die aan zijn cliënt een kredietfaciliteit heeft verschaft, ontstaat pas een verbintenis tot uitbetaling van een bedrag uit de kredietruimte (aan de cliënt zelf of aan een door deze aangewezen derde) wanneer die cliënt van zijn bevoegdheid tot afroep gebruik maakt.
Het enkele bestaan van een kredietrelatie tussen bank en cliënt brengt dus niet mee dat de cliënt reeds op die grond een - vooralsnog voorwaardelijke - vordering heeft op de bank, ook al vindt de vordering die na afroep ontstaat haar onmiddellijke grondslag in de tussen bank en cliënt gesloten kredietovereenkomst (vgl. HR 25-03-1988, NJ 1989, 200 (Staal Bankiers/Ambags q.q.)).
Hieruit volgt dat het enkele bestaan van een kredietrelatie tussen bank en cliënt nog geen voor beslag vatbare vordering van de cliënt op de bank impliceert.
Het wilsrecht van de cliënt dat ligt besloten in de bevoegdheid tot afroep is naar zijn aard niet vatbaar voor beslag en executie omdat dit recht niet kan worden overgedragen. Evenmin kan het wilsrecht door de beslaglegger in de plaats van de beslagene/cliënt worden uitgeoefend.