Bel 033 4602302 of mail naar info@beslagrecht.nl

Word abonnee

Verzet tegen tenuitvoerlegging dwangbevel. Zwaarwegend belang ontvanger bij op zij zetten schorsende werking. 

Feiten

De ontvanger vaardigt tegen X op 1 september 2001 twaalf dwangbevelen uit ter invordering van navorderingsaanslagen inkomstenbelasting, vermeerderd met administratieve boetes, over de jaren 1986-1996. X stelt tegen de uitspraak op bezwaar beroep in bij de belastingkamer van het hof. Het hof verklaart het beroep voor een deel niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond. De Hoge Raas verwerpt het door X ingestelde cassatieberoep.

X komt ondertussen - op 17 september 2001 - in verzet tegen de tenuitvoerlegging van de dwangbevelen. De ontvanger bestrijdt de vordering en verzoekt tevens het vonnis, mocht het verzet worden afgewezen, uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

Rechtbank

De rechtbank verklaart het verzet tegen de dwangbevelen ongegrond. Zij verklaart het vonnis echter niet uitvoerbaar bij voorraad omdat de ontvanger geen vordering in reconventie daarvoor heeft ingesteld.

Hof

Het hof bekrachtigt het vonnis. Ook het hof verklaart het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad.

X stelt beroep in cassatie in. De ontvanger vordert in het incident dat het arrest van het hof alsnog uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.

Hoge Raad

De Hoge Raad overweegt dat ten aanzien van de incidentele vordering het uitgangspunt is dat, volgens art. 17 lid 2, tweede zin IW, het verzet de tenuitvoerlegging van het dwangbevel schorst. Deze regel is tot stand gekomen, ondanks de daaraan verbonden bezwaren die bij de parlementaire discussie door de minister naar voren zijn gebracht.

Daarom kan alleen een zwaarwegend belang van de ontvanger rechtvaardigen dat de schorsende werking van het verzet opzij wordt gezet. Dit is het geval wanneer de belastingschuldige die op de voet van art. 17 lid 1 IW verzet heeft gedaan tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel, zijn bevoegdheid misbruikt door de aan het verzet verbonden schorsing van de tenuitvoerlegging in te roepen. Daarvan is sprake als het verzet, gelet op hetgeen de belastingschuldige ter ondersteuning daarvan heeft aangevoerd, zo duidelijk kansloos is dat het belang van de belastingschuldige bij schorsing van de tenuitvoerlegging niet opweegt tegen het belang van de Ontvanger bij voortzetting van de tenuitvoerlegging (vgl. HR 07-10-1994, NJ 1995, 411 (Ontvanger/Wingen q.q.)).

In dit geding is sprake van een duidelijk kansloos verzet omdat X aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd dat de huiszoeking die heeft geleid tot verkrijging van gegevens waarop de aanslagen zijn gebaseerd, onrechtmatig heeft plaatsgevonden en dat de daarbij verkregen gegevens eveneens onrechtmatig zijn overgedragen aan de FIOD. Dit zijn bezwaren die ertoe strekken te betogen dat de belastingaanslag ten onrechte is vastgesteld. Volgens art. 17 lid 3, tweede zin IW kan het verzet niet op deze stelling worden gegrond. Weliswaar kan de burgerlijke rechter onder zeer bijzondere omstandigheden de materiële verschuldigdheid van (het bedrag van) de aanslag niettemin toetsen, maar zodanige omstandigheden doen zich in deze zaak, waarin die verschuldigdheid onherroepelijk is komen vast te staan door de verwerping van het cassatieberoep van X tegen het arrest van het hof niet voor.

Nu voorts voldoende is gebleken dat de ontvanger, gelet op de aanzienlijke omvang van de ingevorderde bedragen en de geruime tijd die na het opleggen van de aanslagen is verstreken, belang heeft bij onverwijlde invordering, brengt het voorgaande mee dat de incidentele vordering van de ontvanger toewijsbaar is.

Voor het overige geldt het volgende.

De aard van de verzetprocedure verzet zich er niet tegen dat een rechterlijke uitspraak, waarbij het verzet tegen een dwangbevel ongegrond wordt verklaard, op verzoek van de ontvanger op de voet van art. 233 Rv. uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. De omstandigheid dat zo’n uitspraak als zodanig niet voor executie vatbaar is, legt onvoldoende gewicht in de schaal voor een tegengestelde opvatting, aangezien in de verzetprocedure in wezen de deugdelijkheid van het - wél voor executie vatbare - dwangbevel ter beoordeling staat.

Het voorgaande brengt ook mee dat de in art. 17 lid 2 IW neergelegde schorsende werking van de verzetprocedure, die ook geldt wanneer na ongegrondverklaring van het verzet in eerste aanleg de verzetprocedure in hoger beroep (of cassatieberoep) wordt voortgezet, door de rechter opzijgezet kan worden door zijn uitspraak waarbij het verzet ongegrond is verklaard (of waarbij het beroep tegen zodanige uitspraak wordt verworpen) uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, indien aan de hiervoor vermelde eisen is voldaan. Het gevolg daarvan is dan dat de schorsende werking van de verzetprocedure niet herleeft door het aanwenden van een rechtsmiddel tegen die uitspraak. Daarvoor is niet een daartoe strekkende vordering in reconventie van de ontvanger vereist. Voldoende is dat een daartoe strekkend verzoek wordt gedaan op zodanig duidelijke wijze dat de belastingschuldige niet wordt tekortgedaan in zijn recht zich daartegen te verdedigen.

De Hoge Raad verklaart het arrest van het hof alsnog uitvoerbaar bij voorraad.