Bodemverhuur. Omzetting stil pandrecht in vuistpand is feitelijke handeling. Geen strijd met art. 42 Fw.
Feiten
ABN AMRO heeft in het kader van een kredietovereenkomst met A BV een stil pandrecht op onder meer inventariszaken. De bank zegt de kredietovereenkomst op. Op dezelfde dag sluit zij met A BV een huurovereenkomst waarbij A BV haar bedrijfspand met daarin de inventariszaken aan ABN AMRO verhuurt. ABN AMRO neemt de aan haar verpande (inventaris)zaken in vuistpand. A BV gaat failliet. ABN AMRO verrekent de verschuldigde huurpenningen met hetgeen zij van A BV te vorderen heeft. De curator vecht de huurovereenkomst aan op grond van art. 42 Fw en vordert de afdracht van de executieopbrengst van de inventariszaken.
Hof
Het hof wijst de vordering van de curator af. Zij oordeelt dat de inventariszaken in de macht van ABN AMRO zijn gebracht, waardoor haar stille pandrecht het karakter van een vuistpand kreeg (en de zaken zich niet langer op de bodem van de belastingschuldige bevonden). Deze omzetting van het stille pandrecht in vuistpand betreft een feitelijke handeling, die niet onder de reikwijdte van art. 42 Fw valt. Hieraan doet volgens het hof niet af dat ABN AMRO en A BV een huurovereenkomst (een rechtshandeling) zijn aangegaan om de verpande zaken in de macht van ABN AMRO te brengen, aangezien de voorgestane vernietiging van de huurovereenkomst geen wijziging zou brengen in de omstandigheid dat de verpande zaken feitelijk in de macht van ABN AMRO zijn gekomen.
Hoge Raad
De Hoge Raad wijst het cassatieberoep van de curator af. De Hoge Raad vindt het oordeel van het hof dat de omzetting in een vuistpand door een feitelijke handeling heeft plaatsgevonden, niet blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. Het is evenmin onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Het hof heeft met juistheid geoordeeld dat die feitelijke handeling buiten de reikwijdte van art. 42 Fw valt, aangezien slechts rechtshandelingen met een beroep op art. 42 Fw kunnen worden vernietigd.