Bel 033 4602302 of mail naar info@beslagrecht.nl

Word abonnee

De positie van de ontvanger bij bodembeslag is sterk ten opzichte van de bezitloos pandhouder: art. 21 lid 2 lW bepaalt dat het fiscale voorrecht vóór het pandrecht van de bezitloos pandhouder gaat.

Bodemverhuur is een constructie om bodembeslag te voorkomen. Vooral banken maken van bodemverhuurconstrcuties gebruik om bezitloos verpande zaken in vuistpand te nemen. Zo worden mogelijke aanspraken van de fiscus op verpande bodemzaken, zoals inventaris en machines gefrustreerd.

Faillissement

Buiten faillissement van de belastingschuldige moet de fiscus bodembeslag hebben gelegd op de betreffende bezitloos verpande zaken om deze hogere rang te bewerkstelliqen. ln faillissement moet de curator voor de belangen van de fiscus opkomen en geldt deze hogere rang van rechtswege. Als zaken in vuistpand zijn genomen, is er geen sprake van bodemzaken en is de positie van de pandhouder sterker dan die van de fiscus.

De eerste belangrijke uitpraak van de Hoge Raad dateert van 1985:

  • HR 12-04-1985, NJ 1986, 808 (Ontvanger/NMB)
    Een overeenkomst waarbij de curator een gebouw waarin zich tot zekerheid overgedragen goederen bevinden, aan de zekerheidseigenaar verhuurt met als gevolg dat deze die goederen niet terstond na de bedrijfsbeeindiging behoeft weg te voeren en tegen mogelijk hogere kosten elders op te slaan, heeft geen ongeoorloofde oorzaak, ook al hebben partijen bij het sluiten van deze overeenkomst mede voor ogen gehad dat dit wegvoeren aldus ook niet meer met het oog op een eventueel bodembeslag van de ontvanger zou behoeven te geschieden.

Ook in latere rechtspraak is over bodemverhuurconstructies geoordeeld:

  • HR 30-09-2005, ECLI:NL:HR:2005:AT5154
    Het hof heeft mogelijk de maatstaf van HR 12-04-1985, NJ 1986, 808 (Ontvanger/NMB) toegepast. Die maatstaf heeft echter betrekking op een geschil tussen twee schuldeisers (de ontvanger en NMB) van dezelfde schuldenaar die van hun wettelijke en/of contractuele bevoegdheden gebruik kunnen maken om hun vordering te verhalen zolang die bevoegdheden niet worden misbruikt. Die maatstaf past niet bij deze zaak waarin het gaat om de verhouding tussen de schuldenaar (HIC) en een van zijn schuldeisers (Rabobank). Als het hof (toch) de juiste maatstaf heeft aangelegd - te weten of X heeft gehandeld in strijd met hetgeen in de gegeven omstandigheden krachtens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt -, dan is het oordeel dat X persoonlijk geen verwijt kan worden gemaakt, ontoereikend gemotiveerd.
  • Rb. Almelo (ktr.) 13-07-2010, LJN BN3536 (Curator/ABN AMRO).
    Er bestaat geen verplichting om de juridische status van 'de plaats' waar de zaken zich bevinden te wijzigen , zonder dat de pandhouder bij het aangaan van de verpanding is overeengekomen dat er een verplichting bestaat,. Ook uit de eisen van redelijkheid en billijkheid vloeit geen verplichting voort mee te werken aan het verhuren van de bedrijfsruimte. Omtrent de benadeling van schuldeisers overweegt de kantonrechter dat, als de gewraakte huurovereenkomst wordt weggedacht, de zaken zich op het moment van faillietverklaring op de bodem van de belastingschuldige bevonden.
  • Rb. Dordrecht (ktr.) 05-08-2010, ECLI:NL:RBDOR:2010:BN2842
    Er bestaat geen rechtsregel die meebrengt dat in het kader van bodemverhuur de rechtsgeldigheid van de huurovereenkomst wordt beoordeeld aan de hand van andere regels dan die van het huurrecht en voor de totstandkoming van overeenkomsten. Er was voor faillissement sprake was van een rechtsgeldige huurovereenkomst en bodemverhuurconstructie, zodat het bezitloos pandrecht van de bank voor die datum was omgezet in een vuistpandrecht.
  • HR 21-06-2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ7199 (Eringa q.q./ABN AMRO)
    Het oordeel van het hof dat de omzetting in een vuistpand door een feitelijke handeling heeft plaatsgevonden, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het is evenmin onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Het hof heeft met juistheid geoordeeld dat die feitelijke handeling buiten de reikwijdte van art. 42 Fw valt, aangezien slechts rechtshandelingen met een beroep op art. 42 Fw kunnen worden vernietigd.

Beperking bodemverhuurconstructies

De mogelijkheden voor een bodemverhuurconstructie zijn per 1 januari 2013 ingeperkt. Voor de pandhouder of een andere zekerheidshouder van bodemzaken geldt nu een mededelingsplicht (vgl. art. 22bis lid 2 IW). Deze mededelingsplicht houdt in dat een zekerheidshouder van bodemzaken wettelijk verplicht is om de belastingdienst te informeren over het voornemen om zijn recht op deze zaken uit te oefenen dan wel handelingen te verrichten waardoor deze zaken geen bodemzaken meer zijn.

De belastingdienst heeft vervolgens maximaal vier weken de tijd om te beslissen of hij al dan niet op betreffende zaken bodembeslag legt. Dit betekent dat een pandhouder gedurende maximaal vier weken na de melding zijn pandrecht op bodemzaken niet kan uitoefenen.

Het niet voldoen aan de meldingsplicht en/of niet afwachten van de termijn heeft tot gevolg dat de pandhouder de executiewaarde van de bodemzaken moet afdragen aan de belastingdienst, en wel tot maximaal het bedrag van de belastingschuld.