Bel 033 4602302 of mail naar info@beslagrecht.nl

Word abonnee

Werknemer heeft rechtmatig belang om op grond van art. 843a Rv overlegging van het vaartijdenboek verlangen. Geen beroep op subsidiariteitsbeginsel ex art. 843a lid 4 Rv.

Feiten

De zaak betreft een arbeidsgeschil tussen een lichtmatroos en zijn werkgever over de betaling van achterstallig salaris overeenkomstig een arbeidsvoorwaardenregeling in de CAO voor de Binnenscheepvaart.

Hoge Raad

De Hoge Raad oordeelt dat eiser een rechtmatig, want uit art. 7:619 BW voortvloeiend, belang had om op de voet van art. 843a Rv overlegging van het vaartijdenboek van verweerders te verlangen, zonder gehouden te zijn te stellen, laat staan in voldoende mate, ‘dat hij in redelijkheid slechts bewijs zou kunnen leveren aan de hand van in het bezit van verweerders zijnde gegevens’. 

De Hoge Raad voegt daaraan 'ten overvloede' aan toe dat verweerders tegen de vordering tot overlegging van het vaartijdenboek geen bezwaren hebben geopperd. Integendeel, één van de verweerders heeft als getuige verklaard bereid te zijn het vaartijdenboek in het geding te brengen en dit is herhaald in de conclusie na enquête van verweerders.

Onder deze omstandigheden was het hof, anders dan het kennelijk heeft aangenomen, niet bevoegd de toewijsbaarheid van de vordering van eiser te toetsen aan de uitzondering in art. 843a lid 4 Rv (dat wil zeggen: een behoorlijke rechtsbedeling zou ook zonder overlegging zijn gewaarborgd doordat eiser bewijs heeft kunnen leveren door de door hem voorgebrachte getuigen).