Een toekomstige vordering is een vordering die pas in de toekomst ontstaat. Een toekomstige vordering is een voorbeeld van een toekomstig goed.
- Een vordering onder opschortende voorwaarde of tijdsbepaling, of tot het doen van periodieke betalingen is niet toekomstig (vgl. HR 26-03-1982, NJ 1982, 615 (Viskotter Leon)).
Cessie, pandrecht en beslag
Het begrip is vooral van belang voor de vraag of, en onder welke voorwaarden, een toekomstige vordering kan worden gecedeerd, verpand of beslagen.
Deze voorwaarden komen grotendeels overeen.
Cessie
Art. 3:97 BW bepaalt dat toekomstige goederen bij voorbaat kunnen worden geleverd, met uitzondering van registergoederen. Een toekomstige vordering kan dus bij voorbaat worden gecedeerd.
Openbare cessie
Bij een openbare cessie ex art. 94 lid 1 BW moet mededeling van de cessie aan de debiteur worden gedaan. Deze cessie kan dan ook alleen als de schuldenaar bekend is.
Stille cessie
Een stille cessie ex art. 94 lid 3 BW, bij authentieke of geregistreerde onderhandse akte, is alleen mogelijk als de levering onmiddellijke grondslag vindt in een ten tijde van de levering reeds bestaande rechtsverhouding.
Cessie en faillissement
Een cessie kan niet tegen de failliete boedel van de cedent worden ingeroepen als de vordering niet voor het faillissement van de cedent is ontstaan (vgl. art. 35 lid 2 Fw).
Pandrecht
Op een toekomstige vordering kan een pandrecht worden gevestigd.
Openbaar pandrecht
Art. 3:97 BW stelt geen beperking aan de vestiging bij voorbaat van een openbaar pandrecht op toekomstige vorderingen.
- Art. 3:97 BW is op grond van art. 3:98 BW ook van toepassing op vestiging van een beperkt recht bij voorbaat op een toekomstig goed.
Volgens art. 3:326 lid 2 BW moet de vestiging gebeuren op de door art. 3:94 lid 1 BW voorgeschreven wijze, dus bij akte en mededeling. Het vestigen van een openbaar pandrecht op een toekomstige vordering kan dan ook alleen als de schuldenaar bekend is..
Stil pandrecht
De vestiging van een stil pandrecht bij voorbaat op een toekomstige vordering is op grond van art. 3:239 lid 1 BW alleen mogelijk op vorderingen die de pandgever rechtstreeks zal verkrijgen uit een ten tijde van de verpanding reeds bestaande rechtsverhouding.
Pandrecht en faillissement
Een pandrecht kan, net zo min als een cessie, niet tegen de failliete boedel van de pandgever (cedent) worden ingeroepen als de vordering niet voor het faillissement is ontstaan (vgl. art. 35 lid 2 Fw).
Beslag
Uit art. 3:276 BW volgt dat er geen beslag kan worden gelegd op toekomstige goederen. In het artikel wordt immers gesproken over 'goederen van zijn schuldenaar'.
Er kan echter derdenbeslag worden gelegd op een toekomstige vordering. Vereist is dan wel dat het om een vordering gaat die de beslagene op derden mocht hebben of, uit een ten tijde van het beslag reeds bestaande rechtsverhouding, rechtstreeks zal verkrijgen (art. 475 lid 1 Rv).
Hoge Raad
Voordat deze uitzondering in de wet werd vastgelegd, had de Hoge Raad al bepaald dat deze uitzondering gold:
- HR 25-02-1932, NJ 1932, 301 (Loonbeslag-arrest)
Toekomstige vorderingen zijn voor beslag vatbaar als zij hun onmiddellijke grondslag vinden in een ten tijde van de beslaglegging reeds bestaande rechtsverhouding. Als tijdens het leggen van loonbeslag tussen de geëxecuteerde en de derdebeslagene een arbeidsovereenkomst bestaat die daarna blijft doorlopen, vallen onder het beslag ook de daarna vervallen termijnen. Ten aanzien van HR 07-06-1929, NJ 1929, 1285 (Postgiro-arrest, zie hieronder) overweegt de Hoge Raad dat zodanige grondslag niet reeds ligt in een bij het beslag tussen de derdebeslagene en de beslagdebiteur bestaande rechtsverhouding die voor de derdebeslagene de verplichting meebrengt om gelden of goederen die hij daarna ingevolge andere rechtshandelingen ten behoeve va de beslagdebiteur onder zich krijgt, aan deze af te dragen. - HR 07-06-1929, NJ 1929, 1285 (Postgiro-arrest)
Derdenbeslag kan alleen worden gelegd op vorderingen die ten tijde van de beslaglegging reeds behoren tot het vermogen van de beslagdebiteur. Hieronder kan niet worden gerekend het saldo van een rekeninghouder bij een giro-instelling voor zover dit saldo wordt gevormd door crediteringen die na het leggen van beslag worden verricht.
Opmerking
Het beslag op een toekomstige vordering moet worden onderscheiden van het beslag voor een toekomstige vordering.