Bel 033 4602302 of mail naar info@beslagrecht.nl

Word abonnee

1.
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. alleenstaande: de ongehuwde die

1°.
geen tot zijn last komende kinderen heeft,

2°.
geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij het betreft een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte, en

3°.
die niet een of meer meerderjarige kinderen heeft die hun hoofdverblijf in dezelfde woning als de ongehuwde hebben;

b. alleenstaande ouder: de ongehuwde die

1°.
de volledige zorg heeft voor een of meer tot zijn last komende kinderen,

2°.
geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij het betreft een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte, en

3°.
niet een of meer meerderjarige kinderen heeft die hun hoofdverblijf in dezelfde woning als de ongehuwde hebben;

c. gezin:

1°.
de gehuwden tezamen,

2°.
de gehuwden met de tot hun laste komende kinderen en hun meerderjarige kinderen die hun hoofdverblijf in dezelfde woning als de gehuwden hebben,

3°.
de alleenstaande of alleenstaande ouder met een of meer meerderjarige kinderen die in dezelfde woning als de alleenstaande of de alleenstaande ouder hun hoofdverblijf hebben;

d.
kind: het in Nederland woonachtige eigen kind of stiefkind of, voor de toepassing van de artikelen 9 , 25, eerste lid , 26 en 30, tweede lid , het in Nederland woonachtige pleegkind, of, voor zover het een meerderjarig kind betreft, de echtgenoot van het eigen kind of stiefkind;

e.
ten laste komend kind: het kind jonger dan 18 jaar voor wie aan de alleenstaande ouder of de gehuwde op grond van artikel 18 van de Algemene Kinderbijslagwet kinderbijslag wordt betaald, zal worden betaald of zou worden betaald indien artikel 7, tweede lid, van die wet niet van toepassing zou zijn.

2.
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder meerderjarig kind niet verstaan het kind wiens in aanmerking te nemen inkomen niet meer bedraagt dan € 1023,42 [per 1 januari 2012: € 1059,49] per maand, en dat:

  1. uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs volgt;
  2. aanspraak kan maken op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 ; of
  3. voor een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten in aanmerking komt.

3.
Indien de ten laste komende kinderen of de meerderjarige kinderen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, onder 2 of onder 3, van de gehuwde, van de alleenstaande of van de alleenstaande ouder, een of meer ten laste komende kinderen of meerderjarige kinderen hebben die in dezelfde woning, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, onder 2 of onder 3, hun hoofdverblijf hebben, behoren alle in dit lid bedoelde personen tot hetzelfde gezin.

4.
Onder een ander als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 2, en onderdeel b, onder 2, wordt niet verstaan een meerderjarig voormalig pleegkind van de ongehuwde.

5.
Op verzoek van de belanghebbende kan het college gelet op de duur van de te verlenen zorg besluiten dat een gehuwde, alleenstaande, alleenstaande ouder of meerderjarig kind als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, onder 2 of onder 3, niet tot een gezin behoort, indien die persoon:

a.
jonger is dan 65 jaar:

1°.
aantoont door middel van een geldig indicatiebesluit dat hij is aangewezen op tien of meer uren per week zorg als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten , voor zover het betreft persoonlijke verzorging, verpleging, begeleiding, verblijf, of voortgezet verblijf, waarbij voor begeleiding, verblijf of voortgezet verblijf een dagdeel geldt als 4 uren en een etmaal als 24 uren;

2°.
aantoont dat hij voor in ieder geval tien van de uren zorg per week waarop hij op grond van het indicatiebesluit, bedoeld onder 1°, is aangewezen geen persoonsgebonden budget ontvangt en dat in ieder geval tien van die uren zorg per week niet worden verleend door een zorgaanbieder als bedoeld in artikel 1, onderdeel j, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten ; en

3°.
aannemelijk maakt dat een of meer van diens meerderjarige kinderen die tot dat gezin behoren respectievelijk een of meer van diens ouders die tot dat gezin behoren in ieder geval tien van de uren zorg per week waarop hij op grond van het indicatiebesluit, bedoeld onder 1°, is aangewezen, aan die persoon verlenen;

b.
65 jaar of ouder is en:

1°.
voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in onderdeel a, onder 1, 2 en 3; en

2°.
op de dag voordat hij recht heeft op ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet voldoet aan de voorwaarde, bedoeld in onderdeel a, onder 1.

6.
Indien een persoon op grond van het tweede of vijfde lid niet tot het gezin behoort wordt hij als alleenstaande aangemerkt. De overgebleven leden van het gezin, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, onder 2 of 3, worden als gezin aangemerkt. Indien de overgebleven leden van het gezin, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, onder 2 of 3, bestaan uit één meerderjarige persoon dan wel één meerderjarige persoon met een of meer minderjarige personen wordt deze meerderjarige persoon voor de toepassing van paragraaf 3.2 evenwel als alleenstaande respectievelijk alleenstaande ouder aangemerkt.