Bel 033 4602302 of mail naar info@beslagrecht.nl

Word abonnee

Hoger beroep van Rb. Arnhem (vzr.) 10-01-2012, LJN BV2951 (X/Promocean). Toepassing artt. 474bb lid 1 Rv en 474bb lid 4 Rv bij beslag onder zichzelf op vorderingen van de schuldenaar.

Het hof gaat ervan uit dat, nu de wet geen specifieke regeling kent die voorziet in de wijze van executie van vorderingen van de schuldenaar waarop de schuldeiser beslag onder zichzelf heeft gelegd, de regel van art. 474bb lid 1 Rv geldt dat deze rechten met overeenkomstige toepassing van de eerste afdeling van Titel 2 van Boek 2 Rv kunnen worden geëxecuteerd.

Weliswaar kan de afwikkeling (buiten het geval dat er nog andere beslagen op de vordering zijn gelegd) in de regel ook zonder meer geschieden, doordat de schuldeiser de vordering waarvoor hij een executoriale titel heeft verkregen, verrekent met hetgeen hij aan de geëxecuteerde verschuldigd is, zonder dat beslag onder de schuldeiser daarvoor nodig is, maar dat sluit deze toepassing - in geval er eigenbeslag op een betwiste vordering is gelegd - niet uit.

Dat de vangnetbepaling van art. 474bb lid 1 Rv van toepassing is, betekent echter nog niet dat ook de maatstaf van art. 477bb lid 4 Rv voor de toetsing van de toelaatbaarheid van deze executie geldt. Die maatstaf is immers alleen gegeven voor de executie van een niet opeisbaar recht waarop beslag onder derden mogelijk is in de zin van het artikel.

Het enkele feit dat Promocean eigenbeslag op de onderhavige vorderingen heeft gelegd, maakt niet dat deze daarmee zijn geworden tot een niet opeisbaar recht waarop derdenbeslag mogelijk is in voormelde zin. Dat Promocean de vordering betwist, betekent evenmin dat de vordering niet opeisbaar is. De opeisbaarheid van een vordering hangt immers niet af van de erkenning of vaststelling in rechte van de vordering.